Belgische ervaringen - Cajo Brendel

Een affiche in Jemappes: mijnwerkers, de overwinning is aan u. Foto AMSAB.

Herinneringen van Cajo Brendel, gepubliceerd in Onvoltooid Verleden 7, november 1999.

Submitted by bakuninja on April 25, 2015

In de zomer van 1936, de zomer dat in Frankrijk de arbeiders de ene fabriek na de andere bezetten, was ook België het toneel van de ene staking na de andere. Ik ben er naar toe gelift en zette in Flénu - een mijnwerkersdorpje midden in de Borinage - het een en ander van mijn ervaringen op papier.

Het was bestemd voor een brief aan mijn geestverwanten in Den Haag. Ik citeer:
‘Gistermorgen (23 juli 1936) breidde zich de staking te Brussel uit. Het is een leugen als de kranten schrijven: “alles is afgelopen.” De trambestuurders en conducteurs in Brussel legden de arbeid neer. Ik bevond mij op het ogenblik dat het gebeurde - plm. 9.30 uur - midden in St. Gilles, een van Brussels voorsteden, een echte proletariërswijk. Om negen uur reden de trams nog met een flink vaartje door Brussel. Plotseling lieten de trammannen de wagens midden in de straten (!) stilhouden en zij verlieten de wagens. Op straat wemelde het van arbeiders en ook van politie met gummiknuppels in de hand. 'Doorlopen, doorlopen', (Marchez, marchez) klonk het onophoudelijk. Vijftig meter verder in de straat stond een grote menigte. Naderbijkomend zag ik, dat daar het Volksgebouw van de Belgische Werklieden Partij was. Op straat discussieerde ik met een arbeider over de staking. De veertigurige werkweek was in het geding. In Antwerpen, waar ook gestaakt werd is, wat in Brussel wordt betreurd, het werk weer hervat. Maar niet door iedereen. Op de dokwerkers daar, het spoorwegpersoneel en de transportarbeiders na is de staking volstrekt algemeen.

Terwijl ik voor het Volksgebouw stond kondigde men met behulp van een trompet aan, dat er om 2 uur een vergadering van de textielarbeiders zou worden gehouden. Ik ben er niet heen gegaan, want ik wist vooruit wat daar zou worden besproken. Op het Volksgebouw hing namelijk een groot spandoek met de tekst 'Ouvriers de textile, organisez-vous'. Een typisch vakbondsstandpunt derhalve. Ik ben op straat nog een uur blijven kijken. Tweemaal reed een overvalwagen langs. Daarna liep ik verder naar de buitenkant van Brussel, omdat ik naar de Borinage wilde liften. Ik had spoedig een auto en de reis begon. Die bood mij de gelegenheid om het Belgische kapitalisme te bestuderen.

Vijftien kilometer verder was de weg versperd met een prikkeldraadafzetting waarin zich een heel nauwe doorgang bevond. Controle was hier niet. Men vertelde mij, dat het alleen maar de bedoeling was om de mars van de stakers van de Borinage naar Brussel te verhinderen. Na korte tijd bleek de auto die mij meenam niet verder te zullen gaan. Ik moest eruit, liep langs de weg en kreeg een lift van een motorfiets. Tot mijn geluk bleek even later. Heel de Borinage was namelijk afgezet door de soldaten. Niemand mocht er komen, ook geen Belgen, die er niet wonen. In het begin van de week werd in België een nieuwe wet aangenomen, waarbij aan vreemdelingen de toegang tot de Borinage werd verboden. Wie er toch blijkt te vertoeven wacht gevangenisstraf, evenals degene bij wie men onderdak heeft gevonden. Heel de weg was versperd. Ik ben echter met veel geluk langs de bewaking heengekomen. De motorrijder bij wie ik achterop zat kon echter bewijzen dat hij door de Borinage heen moest en mocht doorrijden. Mij vroeg men niets, omdat men kennelijk dacht dat ik bij hem hoorde. Nadat een bocht van de weg ons aan het gezicht van de gendarmes had onttrokken, moest de motorrijder links af en stapte ik af. Daar sloeg ik de weg naar Flénu in.

Ook daar was een barricade, maar niet al te hoog. Ik klom er over heen en was na korte tijd in het huis van een mijnwerker van wie ik het adres gekregen had. De hollandse kranten melden dat alles kalm is in de Borinage. Maar die kalmte ziet er echter net zo uit, als die welke tijdens de julidagen in de Jordaan heerste. Ik blijf hier een paar dagen, want vandaag is er een congres in Brussel, waarheen ook afgevaardigden van de Borinage naar toe zijn. Gisteravond heb ik met ze gesproken. Worden hun eisen niet ingewilligd, dan zal morgen hier opnieuw het straatgevecht beginnen.

Wat de situatie hier betreft: in de straten van Jemappes en Flénu zijn meer barricades dan in heel de Jordaan. Op het ogenblik wordt er niet gevochten, maar men is onlangs nog met de politie slaags geweest. Dat was toen er een aanvankelijk vreedzame demonstratie werd gehouden, die in Jemappes op de bereden gendarmerie stuitte. Die heeft gechargeerd en er is ook geschoten. De kranten schreven dat er in Quaregnon, twee kilometer van hier, een vrouw stierf van emotie. Maar dat was een grove leugen. Mij is verteld, dat er geschoten werd door de militairen.

Ik ben nu al in vijf verschillende huizen geweest. Men loodst mij hier van huis tot huis. Van alle kanten komen de mijnwerkers die dan in een grote kring zitten op de tegelvloer van de keuken. Wij discussiëren over de politieke situatie in België, de vakbonden, de staking en de bedrijfsbezetting. In elk huis hier wonen stakers. In heel Flénu is er niemand die nog werkt. Dat is ook zo in Cuesnes, Jemappes of Quaregnon.

De bolsjewieken en sociaal-democraten hier hebben het parool uitgegeven, dat het werk moet worden hervat. Dat was gisteren, maar het is niet opgevolgd, omdat de bolsjewieken en sociaaldemocraten daarbij geen enkele voorwaarde stelden. Vorige week heeft de (trotskistische) krant L'Action Socialiste Révolutionaire opgeroepen tot bedrijfsbezetting. De reformisten wisten te verhinderen dat het ervan kwam. De meerderheid van de mijnwerkers hier is trotskist, maar zij streven, onder druk van de omstandigheden, naar radencommunistische strijdmethoden, zoals bedrijfsbezetting en strijdcomités van onderop.’

Iets meer dan een halve eeuw nadat ik in Flénu deze brief schreef, vond er – niet in België maar in Frankrijk – een gebeurtenis plaats die mij opeens herinnerde aan iets wat mij destijds gebeurde in de Borinage. Dat was de (mislukte) aanslag op president De Gaulle in de Parijse voorstad Petit Clamart. De Gaulle werd niet getroffen maar hij hoorde de kogel om zijn hoofd fluiten. Hij bleef er doodrustig bij. ‘Ça tire mal’, zei hij. Ik beleefde iets dergelijks maar realiseerde me dat pas achteraf. Pas toen ik in Flénu binnenshuis was gaf ik me er rekenschap van dat ik schoten had gehoord toen ik over de barricade klom. De Rijkswachters die daar stonden schoten kennelijk ook niet al te best.

Aan mijn verblijf in de Borinage heb ik overigens herinneringen overgehouden, die mij mijn leven lang zullen bijblijven. Op zondag namelijk werd er in het Volksgebouw te Quaregnon een vergadering gehouden, die door alle mijnwerkers uit de directe omgeving werd bezocht. Samen met mijn gastheren uit Flénu en tientallen anderen ging ik erheen. Quaregnon ligt in een klein dal. Op weg erheen zag ik van alle kanten langs de tegenoverliggende hellingen stoeten van stakers afdalen, die allen in hun zondagse pak gestoken waren. Ze zongen. De afstand, over het dal heen, was niet al te groot. Ze zongen het oude strijdlied, de "Internationale". Op het moment dat ik deze herinneringen schrijf maakt dat oude strijdlied op mij niet zoveel indruk meer. Uit de radio van de VARA klinkt het niet meer en nadat ik het heb horen zingen door wijlen Joop den Uyl, Wim Kok en Jacques Wallage, laat het mij eigenlijk koud. Toen, ik was twintig jaar, maakte het een onuitwisbare indruk.

De vergadering zelf stelde me teleur. Spreker was Walter Dauge, toen vooraanstaand trotskist. Deze sprak nauwelijks of in het geheel niet over de omstandigheden waarin de mijnwerkers verkeerden, over de veertigurige werkweek of andere oorzaken van de staking. Hij gaf een puur politieke schildering ten beste van de positie van Trotski c.s. Dat was het dan! De maandag daarop gaven de mijnwerkers van Flénu mij te verstaan dat het voor mijn eigen veiligheid raadzaam was om de Borinage te verlaten. Ze kenden, zeiden ze, wel sluipwegen en daarlangs zouden ze me zonder 'kleerscheuren' langs de versperringen loodsen. En zo geschiedde.

Het was niet mijn enig avontuur in de Borinage. Er werd daar vaker gestaakt en ik had dus vaker dan die keer alle reden om er nogmaals te vertoeven. Niet altijd was de situatie zo gespannen en, voorzover ik mij herinneren kan, werden niet altijd de wegen naar de Belgische hoofdstad versperd. Onveranderd echter was de strijdlust van de mijnwerkers veel groter dan die van de vakbondsleiders. Telkens weer waren die maar al te graag bereid om zo snel mogelijk aan de staking een einde te maken. Ik weet nog dat er op een gegeven moment in Charleroi een vergadering werd gehouden waarop een van de leiders van de Belgische mijnwerkersbond een toespraak hield die naar hij veronderstelde, en wat ook zo bleek, een eind zou maken aan een van de stakingen. De zaal was te klein om alle stakers te bevatten.

Een vriend en ik die kennelijk niet het minste vertrouwen van de bestuurders genoten, mochten de bijeenkomst niet bijwonen. Maar omdat de zaal te klein was om alle arbeiders te bevatten, stonden de brede toegangsdeuren naar de gang wijd open, omdat ook in de gang een aantal stakers stond. Daartussen konden we ons opstellen en ik was er getuige van dat vanuit de zaal tegen de spreker fel geprotesteerd werd. Toen er gestemd werd bleek echter, dat hij de meerderheid aan zijn kant had weten te krijgen. Zelden ben ik zo direct getuige geweest van de grote kloof tussen de vakbondsbestuurders en de vakbondsleden.

Van dezelfde tocht naar het Belgische zuiden herinner ik mij ook het gesprek in Mons - de hoofdstad van de provincie Henegouwen - met een bestuurder van de mijnwerkersvakbond. In een onberispelijk maatkostuum gestoken en met een nogal opzichtige ring aan de vinger van zijn linkerhand en een das die weinig beantwoordde aan onze smaak, zie ik hem nog voor mij als een parvenu. Hij sprak over de staking en de economische situatie van de kolenindustrie, die ook in de Jaren '60 al niet al te best was. Dat alles op een manier die ik in Nederland ook van de meest rechtse vakbondsbestuurder nooit heb gehoord. En dat alles met een openhartigheid die alleen maar te verklaren valt uit het feit, dat hij geen flauw idee had noch van wie wij waren, noch van onze politieke overtuigingen.

Geheel anders waren de ervaringen die wij een paar jaar later opdeden. Niet in de Borinage maar in de mijnstreek van Belgisch Limburg in de buurt van Winterslag en Zolder. Daar gingen we van het ene kleine mijnwerkershuisje naar het andere en luisterden naar wat de bewoners ons vertelden over de situatie in de mijnen, de weinig strijdbare houding van de vakbeweging en het lang niet zeldzame optreden van rijkswacht en soldaten. België was meer dan eens het terrein waarop ik sociale en politieke ervaring opdeed. In Hasselt was ik er getuige van dat een van de vooraanstaande bestuursleden van het Algemeen Belgisch Vakverbond op het bordes van het stadhuis een toespraak hield, waarmee hij een einde trachtte te maken aan een staking bij de Fordfabriek in Genk. Samen met een vriend marcheerde ik mee in een demonstratie die de Fordarbeiders in optocht hielden naar genoemde stad. Samen met de Belgen marcheerde ook een stoet Duitsers mee, personeelsleden van de Fordfabriek die niet al te ver over de grens toentertijd gevestigd was in Keulen. Een herinnering die ik hieraan bewaard heb is, dat ik al mee marcherend natuurlijk discussieerde en wel met arbeiders die, anders dan veel mijnwerkers, nog altijd vol vertrouwen in de vakbeweging bleken. Dat vertrouwen werd, na aankomst in Hasselt, niet weinig geschonden. Er gebeurde precies wat ik op grond van eerdere ervaringen voorspeld had. Die lui, had ik gezegd, zullen proberen de staking zo snel mogelijk te beëindigen. Wat ik zonder veel moeite had voorspeld, was precies dat wat er gebeurde. Mijn opvatting, die langzamerhand hoe langer hoe meer vaste vorm had gekregen, werd daar in Hasselt nog eens bevestigd.

Comments