Voorbij de agrarische revolutie - Peter Jonas

Landarbeiders
Landarbeiders

De hieronder vertaalde tekst gaat over de rol die de agrarische revolutie gespeeld heeft in marxistische bewegingen en hun onderliggende historisch-theoretische aannames over kapitalistische ontwikkeling. Daarnaast neemt het de actuele stand van die vraag op, na de wereldwijde ondergang van kleine onafhankelijke boeren en revolutionaire boerenbewegingen, en vraagt wat er over is van een communistisch agrarisch programma in de wereld van agro-industrie en gigasteden.

Submitted by spacious on August 1, 2017

Oorspronkelijk in het Duits gepubliceerd op kosmoprolet.org, 22 augustus 2012.

1.
In zijn weergave van de standpunten van Amadeo Bordiga, de mede-oprichter van de Italiaanse Communistische Partij die later als dissident daaruit verdreven werd, wijst Loren Goldner erop dat het agrarische vraagstuk in diens denken van centrale betekenis is voor de geschiedenis van links als zodanig: "Bordiga's idee, dat het kapitalisme aan de agrarische revolutie gelijkgesteld moet worden, is de sleutel tot de 20e eeuw, en in elk geval de sleutel tot haast alles dat links in de twintigste eeuw 'revolutionair' genoemd heeft, en de sleutel tot het overdenken van de geschiedenis van het marxisme en zijn verstrengeling met ideologieën die de industrialisatie van achtergebleven regio's van de wereldeconomie voor ogen hadden."1 Kort samengevat: de mate waarin de verhoudingen op het platteland 'omgewenteld' zijn, vormt niet alleen een graadmeter voor de mate waarin het kapitalisme doorgedrongen is, maar heeft daarnaast ook het terrein gevormd waarop revolutionair links zich sinds halverwege de negentiende eeuw heeft bewogen. Dit vond zijn politieke uitdrukking in de voortdurende discussies over "het agrarische vraagstuk", die in alle marxistische formaties sinds het midden van de negentiende eeuw intensief gevoerd zijn. Aan deze debatten lag ten grondslag dat de socialisten te maken hadden met een probleem waarvan ze de oplossing eigenlijk van de ontwikkeling van het kapitalisme zelf verwacht hadden: de omvorming van agrarische maatschappijen tot moderne industrieel-kapitalistische klassenmaatschappijen met de uitersten van burgerij en proletariaat.

Als gevolg hiervan vielen revolutionaire strategie en communistische kritiek in de bewegingen van de 19e en 20e eeuw steeds uiteen, omdat de burgerlijke omwenteling een integraal bestanddeel werd van de historische arbeidersbeweging en van het marxisme en - wanneer de revolutie concreet op de agenda gezet moest worden - ook moest worden.2 De revolutionaire greep naar de staatsmacht kwam in het centrum van alle overwegingen te staan om de doorzetting van de agrarische revolutie te verzekeren. Wanneer het communisme, als de "werkelijke beweging" (Marx) die gericht is op de opheffing van de staat en de klassenmaatschappij, zich wil bevrijden van dit statelijke erfgoed, dan moet het logischerwijs beginnen met het besef dat onze "gebruikelijke conceptuele werktuigen, werktuigen ter voltooiing van de burgerlijke revolutie waren"3.

Wanneer en op welke sociale basis er gesproken kan worden van een echt doorzetten van de kapitalistische productiewijze en van haar wezenlijke politieke totstandkoming, is daarom meer dan een puur abstracte vraag, voor een beweging die de zelfopheffing van het proletariaat voor ogen heeft. Want pas tegen deze achtergrond kan de ontwikkeling van de marxistische stromingen van de 19e en 20e eeuw serieus geanalyseerd worden, om hun programmatische inhoud met het einde van hun tijdperk gelijktijdig op te heffen. Dat de historische arbeidersbeweging altijd veel aandacht besteed heeft aan het agrarische vraagstuk en dat daarover tot in de vroege jaren tachtig relatief veel gedebatteerd is, maar dat die discussies sindsdien verstomd zijn, werpt ook een betekenisvol licht op de huidige historische en - als men de hierboven geschetste benadering serieus neemt - perspectivische leegte van de hedendaagse radicaal linkse stromingen. De hier gepresenteerde stellingen zijn bedoeld om dit debat te hervatten.

2.
In de steengroeve van de werken van Marx en Engels zijn twee hypothesen te vinden over de historische doorzetting van het kapitalisme. In de kern draait het erom, of de geschiedenis van de overwinning en steeds versnellende uitbreiding van kapitalistische verhoudingen al teruggaat op het handelskapitaal van de middeleeuwen en de deels hierdoor begonnen vorming van manufacturen, of dat deze pas - in de tijd uitgedrukt veel later - door de warenvorm van de grond, de rationalisering van de agrarische economie en de daaraan gepaard gaande vrijstelling van arbeidskracht in gang gezet werd.

Lang gold het algemeen worden van de warenruil voor de meeste marxisten als het historische fundament van het kapitalisme. Voor dit begrip van het kapitalisme, als een door handelskapitaal gefundeerde "markteconomie", zijn ook bij Marx zelf ruimschoots bewijzen te vinden.4 In Het kapitaal schrijft hij: "De warenproductie is het uitgangspunt van het kapitaal. Warenproductie en ontwikkelde warencirculatie, handel, vormen de historische vooronderstellingen, waaronder het ontstaat. Wereldhandel en wereldmarkt openen in de zestiende eeuw de moderne levensgeschiedenis van het kapitaal."5 Soortgelijke formuleringen zijn in de Grundrisse te lezen over de "vormen, die aan de kapitalistische productiewijze voorafgaan".6 Volgens deze gedachte is de geschiedenis van het kapitaal gelijk aan het ontstaan van de kapitalist uit de koopman.

Met name in de canonisaties van het Marxisme-Leninisme heeft deze opvatting zich als de algemeen geldige gevestigd. Deze liet zich steeds verankeren met Lenin's pamflet over imperialisme, waar hij al in de titel de verovering en onderschikking van de wereld door Europese mogendheden als "hoogste stadium van het kapitalisme" aanmerkte, en niet, bijvoorbeeld, eenvoudigweg als een bestaansvoorwaarde daarvan.7 Lenin zag daarom ook de kapitalisering van de landbouw enkel als een gevolg van de ontwikkeling van het kapitalisme, zoals hij haast gelijktijdig met zijn imperialisme-pamflet in studies over de Noord-Amerikaanse landbouw ontdekt meende te hebben.8

Maar ook westerse marxisten als Paul Sweezy of de wereldsysteemtheoretici rond Immanuel Wallerstein gingen ervan uit, dat de mondiale expansie van het handelskapitaal de historische basis van het kapitalisme gevormd had. In de naoorlogse periode brandde tweemaal het debat los onder westerse marxistische historici, eerst na het verschijnen van Maurice Dobbs boek Studies in the development of capitalism en later in de jaren zeventig in de discussies rond enkele door Robert Brenner geformuleerde stellingen, waarin deze zich expliciet tegen de wereldsysteemtheorie keerde.9 Met name dit tweede debat ging op een zeer hoog niveau in op de al door Marx op tegenstrijdige wijze voorgestelde doorzettingsgeschiedenis van het kapitalisme.

3.
In de manuscripten die later onder de titel Theorien über den Mehrwert gepubliceerd werden, heeft Marx een tweede hypothese geformuleerd. Hier benoemt hij pas de "vrijmaking van de arbeider van de grond en van het grondbezit (als) basisvoorwaarde voor de kapitalistische productie".10 Volgend op deze gedachte heeft Robert Brenner erop gewezen dat het handelskapitaal door de eeuwen heen niet in staat was geweest om een relevante verandering in de klassenstructuur tot stand te brengen. Bovendien heeft Brenner gedemonstreerd dat de binding van het handelskapitaal aan de "consumptiebehoeften van de feodale heren" expliciet "niet aan een kapitalistische dynamiek onderhevig was"11 en veeleer als een blokkade voor de transformatie naar het kapitalisme opgevat moet worden. Het "optreden van arbeidskracht, kapitaal en grond als waren"12 en daarmee als het fundament van het moderne kapitalisme moet als proces begrepen worden, waarbij de eerst in Engeland voltrokken en later opeenvolgend in andere landen plaatsvindende agrarische revolutie centraal staat.13 Aan de hand van de Engelse ontwikkeling werd door Brenner "het ontstaan van een voornamelijk op pachtgrond producerende klasse van boeren, (...) de vernietiging van de afhankelijke boeren (...) en het ontstaan van een laag landloze landarbeiders", die in toenemende mate hun arbeidskracht in de industrie van nutte maakten, aangeduid als de "grondslag van de kapitalistische ontwikkeling".14

Zelfs als het soms zo was dat handelaren kapitalisten werden, moest dus de pacht in natura getransformeerd worden in een pacht in geldvorm en moesten er miljoenen boeren van de grond verdreven worden, die vervolgens als dubbelvrije loonarbeiders uitgebuit konden worden, voordat de kapitalistische productiewijze zich door kon zetten. Volgens de eerdergenoemde Amadeo Bordiga was in die zin de ontwikkeling van het kapitalisme aan de oplossing van het agrarische vraagstuk gebonden: "Pas nadat de pacht in geldvorm vaste voet onder de grond heeft gekregen - wat een zekere technische ontwikkeling en getransformeerde arbeidsomstandigheden en -verhoudingen veronderstelt - komt de kapitalistische pachter in het spel, die de oude boerenbezitters onteigent, danwel rechtstreeks verdrijft, zodat de boer een van de grond en werktuigen losgemaakte loonarbeider wordt."15

Het gaat hier om niet minder dan een begrip van het kapitalisme, dat de werkelijke onderschikking van arbeid onder het kapitaal tot inhoud heeft. Pas hier eindigt de voorgeschiedenis van het kapitaal. Ongeacht alle mogelijke exegetische opvattingen, waarvoor er in het gezamenlijk werk van de oude mannen altijd genoeg speelruimte te vinden is, ligt hier - op het vlak van de maatschappelijke productie en niet op dat van de ruil - het eigenlijke kernaspect van historisch-materialistische analyses. Zolang de onderschikking van arbeid onder kapitaal nog slechts een formeel karakter heeft, "het kapitaal zich (...) nog niet rechtstreeks van het arbeidsproces meester heeft gemaakt", spreekt Marx nog van hybride of overgangsvormen, die in geen geval aan de kapitalistische productiewijze gelijkgesteld mogen worden.16

4.
Hoewel de kapitalistische agrarische revolutie in Engeland al halverwege de 18e eeuw grotendeels voltooid was - Eric Hobsbawm heeft erop gewezen, dat er rond die tijd in Engeland al "geen boerenstand in continentaal-Europese zin"17 meer bestond -, duurde dit proces deels zelfs in de ontwikkelde landen nog voort tot het einde van de Tweede Wereldoorlog: in 1945 werkte bijvoorbeeld in Frankrijk nog bijna de helft van alle werkenden in de landbouwproductie. Mondiaal is er eigenlijk nu pas de situatie ontstaan die in Europa en de VS al lang een feit is: de voltooide reële onderschikking van agrarische productie aan het kapitaal, aan een sinds de Tweede Wereldoorlog steeds verder geïntegreerde wereldmarkt.18

Over de periode die aanbrak na de beide imperialistische wereldoorlogen heeft Hobsbawm dit al als de belangrijkste mondiale ontwikkelingstendens aangemerkt: "De meest dramatische en verreikende sociale verandering in de tweede helft van deze eeuw, die ons voor altijd van de wereld van het verleden afgesneden heeft, was de ondergang van de boerenstand"19, aldus Hobsbawm in diens boek Een Eeuw van Uitersten. In de afgelopen vijftig jaar is de productiviteit van de agrarische economie mondiaal met 350 procent toegenomen. Drijvende krachten bij deze overgang tot een volledig industriële landbouw waren niet in de laatste plaats de gigantische landbouwsubsidies van de industriestaten. Door deze "Groene Revolutie", die in de postkoloniale staten sinds de jaren 1950 door de Wereldbank sterk bevorderd is, konden steeds kleinere aantallen werknemers in de landbouw de legers aan nieuwe stedelingen voeden en daarbovenop de voedselvoorziening van snelgroeiende bevolkingen waarborgen, waarbij de landen van de kapitalistische periferie steeds meer voedsel uit de sterk gesubsidieerde en productieve agrobusinessondernemingen in de "eerste wereld" moesten importeren.20 In de geïndustrialiseerde landen zijn nog slechts tussen de twee en acht procent van de werkende bevolking, voornamelijk als loonarbeiders, werkzaam in de agrarische productie. Op wereldvlak heeft, volgens gegevens van de ILO, het aantal stedelijke loonarbeiders het aantal dat in de agrarische productie actief is al in de jaren negentig overvleugeld. Het aandeel van de boeren in de mondiale agrarische productie daalt gestaag en slaagt er nog nauwelijks in, om in de dubbele cijfers te blijven.21] De praktijken van "land-grabbing", het opkopen en het industriële gebruik van de laatste toevluchtsoorden van zelfvoorzienende kleine boeren, zou daarbij het werkelijke eindstadium van deze ontwikkeling kunnen vormen, die door de structurele aanpassingsprogramma's van het IMF en de Wereldbank sinds de vroege jaren '70 verder aangedreven is.22 Door het slechten van protectionistische barrières in juist die landen die zich op een catch-up-ontwikkelingsstrategie toegelegd hadden, heeft zich in de agrarische productie een internationale arbeidsdeling doorgezet. De hiermee gepaard gaande verwoesting van regionale markten heeft een mondiale markt voor landbouwproducten in het leven geroepen, waardoor de producenten zelf van boer veelal tot agrarische industriearbeider gemaakt zijn. Daar komen nog degenen bij, die alleen nog af en toe hun eigen land bewerken, en het grootste deel van hun tijd als seizoenarbeiders in agrarische grootbedrijven werken of zich in de dienstverlening laten inroosteren.23 Uiteindelijk heeft ook een van de laatste theoretici van een emancipatiebeweging van boeren tegen deze trend, Walden Bello, de huidige ontwikkeling aangemerkt als de "laatste etappe van de verdringing van het plattelandsleven door de kapitalistische landbouweconomie".24

5.
De resultaten van dit proces zijn verwoestend: nog sterker dan tijdens de oorspronkelijke ontstaansgeschiedenis van het kapitalisme in Engeland, en later in de zich industrialiserende staten - toen een populair Engels spreekwoord luidde dat "de schapen de mensen vraten" - leiden deze verdrijvingsprocessen tot een toename van massa-ellende en hongersnood voor miljoenen mensen, imperiale toe-eigening van levensmiddelenvoorraden, die sinds de eeuwwisseling voor het eerst per hoofd van de bevolking afnemen, en tot milieurampen.25 Bovendien wordt duurzame productie van voedsel door uitputting van de grond, monocultuur en overbemesting, en tenslotte ook door de productie van biobrandstoffen, steeds sterker in kwestie getrokken, wat ook weerspiegeld wordt door verhevigde speculatie op de agrarische markten. Ook de kwaliteit van de levensmiddelen is deels aan een daling onderhevig, zoals in de metropolen aan het ontstaan van een midden- en bovenlaag van geprivilegieerde voedselconsumenten te zien is. De vooruitzichten zijn daarom somber. Men hoeft slechts een blik te werpen in Mike Davis' studie Late Victorian Holocausts26 over de Britse koloniale politiek en de eerste pogingen om een agrarische wereldmarkt in het leven te roepen, om een indruk te krijgen welke uitwerking de voltooide inpassing van de landbouw in de warenproductie gekoppeld aan imperiale zeggenschap onder de bestaande omstandigheden zal hebben.

6.
Marx koesterde geen illusies over een mensenvriendelijke doorvoering van de agrarische revoluties, zoals wel blijkt uit het volgende citaat uit Het kapitaal: "Zowel in de landbouw als in de manufactuur is de kapitalistische reorganisatie van het productieproces tevens het martelaarschap der producenten, het arbeidsmiddel tevens middel tot onderdrukking, uitbuiting en verarming van de arbeider, de maatschappelijke combinatie van de arbeidsprocessen tevens de georganiseerde onderdrukking van de individuele levenskracht, vrijheid en zelfstandigheid van de arbeider. De verspreiding van de landarbeiders over grote gebieden breekt hun weerstandsvermogen, terwijl het weerstandsvermogen van de arbeiders uit de stad door hun concentratie wordt versterkt. Net als in de stedelijke industrie wordt in de moderne landbouw de grotere productiviteit en de grotere mobiliteit van de arbeid verkregen ten koste van de vernietiging en verzieking van de arbeidskracht zelf. En iedere vooruitgang in de kapitalistische landbouw is niet alleen een vooruitgang in de kunst arbeiders te beroven, maar tevens in de kunst van roof op de grond; iedere vooruitgang in het vergroten van de vruchtbaarheid van de grond voor een bepaalde periode, is tevens een vooruitgang in het vernietigen van de blijvende bronnen van deze vruchtbaarheid. Naarmate een land zich voor zijn ontwikkeling meer baseert op de grootindustrie (zoals bijvoorbeeld de Verenigde Staten) des te sneller werkt dit vernietigingsproces. De kapitalistische productie is dus alleen maar in staat de techniek en de combinatie van de maatschappelijke productieprocessen tot ontwikkeling te brengen, doordat zij gelijktijdig de bronnen van alle rijkdom ondergraaft: de grond en de arbeider."27

Maar zelfs dan beschrijft Marx dit proces tegelijkertijd als een voorwaarde voor emancipatie, omdat daarin het proletariaat überhaupt pas als maatschappelijk relevante kracht naar voren kan komen. "Op het gebied van de landbouw werkt de grootindustrie in zoverre het meest revolutionair, dat zij het bolwerk van de oude maatschappij, de ‘boer’, vernietigt en hem vervangt door de loonarbeider. Op deze wijze worden de behoefte aan een maatschappelijke omwenteling en de tegenstellingen op het platteland in overeenstemming gebracht met die van de stad. In de plaats van de ouderwetse en irrationele bedrijfsvoering treedt de overwogen, technologische toepassing van wetenschappelijke kennis. De kapitalistische productiewijze voltooit de vernietiging van de oorspronkelijke gezinsband, waardoor landbouw en manufactuur in hun jonge, onontwikkelde gedaante met elkaar verbonden waren. Deze productiewijze creëert tegelijkertijd de materiële voorwaarden voor een nieuwe, hogere synthese, een band tussen landbouw en industrie op basis van hun op tegengestelde wijze tot ontplooiing gekomen gedaanten."28 De ondergang van deze "conservatieve middenstanden," met name de boeren en handwerklieden, wordt in het bijzonder in het Manifest van de communistische partij als de voorgeschiedenis van de proletarische revolutie aangemerkt.29 Het historische materialisme als analyse van mogelijkheden komt hier voor het eerst naar voren. Zo is ook de tegenstelling te verklaren tussen de theoreticus Marx en de burgerlijk-revolutionaire politicus Marx.30 Ook Bordiga heeft herhaaldelijk naar dit proces verwezen, als reden waarom voor hem, en veel dichter bij huis, ook de nationale bevrijdingsbewegingen en het stalinisme als deel van een kamp van historische vooruitgang golden.

Het is daarom nauwelijks verrassend, dat politiek gesproken eerst en vooral het afsluiten van het verleden op de agenda van de "partij van Marx" (Engels) stond. Dat uitgangspunt onderging een zekere beperking in de correspondentie tussen Marx en Vera Zasulich, over de instandhouding van de Russische boerengemeenschap, de mir: Marx bestreed het misverstand, dat de in Het kapitaal geschetste oorspronkelijke accumulatie het onvermijdelijke lot van alle landen zou zijn. Omdat hij niet dacht vanuit het perspectief van nationale ontwikkeling, maar van wereldrevolutie, achtte hij het heel goed mogelijk, dat "de Russische boerengemeenschap [obsjtsjina], een hoewel sterk ondergraven vorm van het oeroude gemeenbezit van de grond, direct in de hogere vorm van het communistische gemeenbezit" kon overgaan - maar alleen wanneer "de Russische revolutie het teken [wordt] voor een proletarische revolutie in het Westen, zodat beide elkaar aanvullen". Slechts dan kon "het huidige Russische gemeenschappelijk eigendom van de grond als het beginpunt van een communistische ontwikkeling dienen".31 Maar om dezelfde reden is het niet houdbaar om in Marx' overwegingen over de ontwikkeling van Rusland aanknopingspunten voor een strijdbare beweging van kleine boeren te willen ontdekken.32

Voor het overige waren de oude denkers sterk onder de indruk van de boerenbedrijven in de Verenigde Staten, wiens gigantische graanproductie, gepaard aan gestaag dalende transportkosten, ook al in Europa de prijzen wist te drukken, rationaliseringsprocessen in gang zette en bijdroeg tot de terugdringing van het boerenelement in Engeland, België en in toenemende mate ook Duitsland. De achtergrond van deze vooruitgangsdrift was dat het leven op het platteland - in strijd met meerdere illusoire aannames van de oude denkers - in Noordwest-Europa tot de Eerste en in de rest van de industriestaten tot aan de Tweede Wereldoorlog nog voor meer dan de helft van de mensen de uitgangssituatie bleef en de grondbezittende adel en de ancien régimes de betreffende samenlevingen politiek bleven domineren.33

7.
Geconfronteerd met deze blokkades van de agrarische revolutie, die langer standgehouden hebben dan de "klassieken" toe hebben willen geven, was het de belangrijkste hoeder van de marxistische heilige graal, Karl Kautsky, die het eerste werkelijke agrarische program van de marxistische arbeidersbeweging ontwikkelde. Geheel volgens het vooruitgangsoptimisme vormden voor hem de samenvoeging van de boerderijen tot grote landbouwondernemingen, verhoging van de productiviteit door arbeidsdeling en productie voor de markt het fundament van een socialistisch agrarisch programma. Voor boeren was geen plaats meer ingeruimd.34 Het is logisch dat de opmars van het revisionisme en haar nationalistische perspectief binnen de sociaaldemocratie ook een dergelijk agrarisch programma wist te verdringen. Kautsky's programma werd vervangen door dat van de latere sociaaldemocratische minister van binnenlandse zaken van de Weimarrepubliek, Eduard David. Voor hem was het in stand houden en verder bevorderen van de kleine boerenstand door de verdeling van bankroet gegane boerderijen zowel een democratische als ook een "waarachtig Duits-nationale opgave", die precies tot doel had om de innerlijke dynamiek van het kapitalisme, waarop Marx nog gerekend had, te blokkeren en de binnenlandse verhoudingen in stand te houden. Het "veiligstellen van de vrede in het binnenste (sic!) van de volksgemeenschap (...) kan enkel slagen, als arbeiders en kleine boeren schouder aan schouder staan in de strijd tegen de krachten van kapitalistische hebzucht en mammonistische verderfenis", aldus David.35 Op deze manier werd de samenhang tussen agrarische revolutie en het socialistische perspectief in negatieve zin opgeheven, door de SPD die definitief in het kamp van de contrarevolutie aanbeland was.

8.
Voor de Russische marxisten, die tientallen jaren lang de canon van de revolutionaire politiek bepaald hebben, ontwikkelde dezelfde kwestie zich vervolgens onder geheel andere maatschappelijke omstandigheden. Niet alleen omdat de overgrote meerderheid van de bevolking nog zeer door het boerenbestaan gekenmerkt was, en deels in de officiëel afgeschafte lijfeigenschap gevangen bleef, maar ook omdat het Tsarisme de organische oplossing van het agrarische vraagstuk onder kapitalistische voorwaarden blokkeerde. Voor een politieke revolutie waren de boeren zonder meer te winnen, zoals bleek uit hun massale steun voor de sociaalrevolutionairen. Maar in het centrum van hun belangstelling stond vooral de boerenrevolutie tegen de ketenen van het "Aziatische despotisme". Terwijl daarom in Europa de oplossing van het agrarische vraagstuk en het afstropen van het feodalisme samenvielen, was in Rusland de nederlaag van het Tsarisme de grondvoorwaarde voor de totstandkoming van een zelfstandige boerenstand. In overeenstemming daarmee was de verhouding van de Bolsjewiki tot de boeren gespannen: "We moeten de opstand van de boeren in alle opzichten steunen tot de inbeslagname van de landerijen toe, maar nooit waar deze abstracte kleinburgerlijke projecten als oogmerk heeft. We ondersteunen de boerenbeweging in de mate waarin ze een democratische revolutionaire beweging is. We bereiden ons onmiddelijk voor op de strijd tegen hen voor het geval dat ze een reactionair, anti-proletarisch karakter aanneemt."36

De Russische revolutie werd door dit dubbele karakter gekenmerkt: dat ze enerzijds de burgerlijke revolutie als het beginpunt van de organische oplossing van het agrarische vraagstuk voltrok,37 wat neerkwam op een omkering van het door Marx beschreven proces en de werkelijke verhoudingen in het Westen, en anderzijds, dat ze anticipeerde op de proletarische revolutie op wereldschaal. De historische uitkomst van deze nationalistische en staatskapitalistische "catch-up-ontwikkelingsdictatuur" van het "socialisme in één land" is genoeglijk bekend. Toen tenslotte iedere hoop op een revolutionaire golf in West-Europa vervlogen was, werd de gedwongen collectivisatie van de boeren tot het belangrijkste project van deze modernisering onder staatsterroristische regie, aangezien dat de voorwaarde voor het industrialisatieproces was. Het was het eerste grote project van Stalin, hier in zeldzame eendracht met Trotski, om de agrarische revolutie vanaf het jaar 1929, op even bloedige wijze als elders, alleen dan in een veel hoger tempo door te voeren.

Barrington Moore heeft drie routes onderscheiden voor de agrarische revolutie, die ook hij als de basis voor de kapitalistische ontwikkeling ziet: de organisch-democratische (Engeland, de VS), de reactionaire weg van de alliantie tussen oude en nieuwe elites (Japan, Duitsland) en een derde route in de relatief onderontwikkelde landen (met name Rusland en China), waarvan het communisme de helderste belichaming was. "De grote agrarische bureaucratieën van deze landen zorgden voor een nog sterkere inperking van commerciële en later industriële impulsen dan in de eerdere gevallen te zien was geweest. Dit leidde tot twee resultaten. Aan de ene kant waren de stedelijke maatschappelijke groepen te zwak, om ook maar als juniorpartner aan deze speciale vorm van modernisering mee te werken, zoals [eerder] in Duitsland of Japan gebeurde, hoewel er wel pogingen in die richting zijn geweest. Aan de andere kant, aangezien er slechts onbeduidende stappen tot modernisering ondernomen werden, bleef er een getalsmatig zeer grote boerenstand bestaan. Toen deze door de krachten van de moderne wereld aan nieuwe druk en spanningen onderworpen werd, was het deze sociale laag die het hoofdbestanddeel van de destructieve revolutionaire krachten leverde die de oude orde ten val brachten en deze landen het moderne tijdperk in slingerden, onder een communistische leiding wiens eerste slachtoffers de boeren zelf waren."38

9.
Op het internationale politieke vlak werd de boerenrevolutie, ondanks deze ommezwaai tegen de boeren, tot de belangrijkste troefkaart in de Russische buitenlandpolitiek. Terwijl de communistische partijen na de Eerste Wereldoorlog haast uitsluitend uit de industriële centra van de wereld gerekruteerd waren, veranderde geleidelijk aan het karakter van de internationale communistische beweging. Al vanaf de conferentie van Baku (1920) stelde de politiek van de Komintern zijn hefboom op bij de nationale bevrijding en de ondersteuning van boerenbewegingen. Het hielp daarbij veel dat de Sovjetunie kon wijzen op de indrukwekkendste prestaties die het in de modernisering van het land geleverd had. Na de Tweede Wereldoorlog had ze nog voornamelijk aanhangers in de periferieën van de wereldproductie, afgezien van Frankrijk en deels ook Noord-Italië, waar hun basis echter ook overwegend uit landarbeiders bestond.39 Met het opkomen van de anti-koloniale bevrijdingsbewegingen werd deze tendens nog verder versterkt. Nadat het boerenvraagstuk de Bolsjewiki aanvankelijk in verlegenheid gebracht had, werd de Stalinistische moderniseringsdictatuur wereldwijd een klinkend voorbeeld voor boeren en nationalistische intelligentsia: nationale zelfbeschikking als voorwaarde voor een vrije boerenstand (landhervorming, verdeling van de grond) en daarop aansluitende rationalisatie en verstedelijking als voorwaarde voor industrialisatie hadden het tot de inhoud van dit communisme geschopt.

Het Maoïsme, dat sinds de vroege jaren 1960 veel sterker de dynamiek van revoluties uitdrukte dan zijn Sovjetvoorbeeld, was zo beschouwd het eindproduct van deze ontwikkeling. De "omsingeling van de steden door de dorpen" was een strategie van de Chinese revolutie die na het neerslaan van de proletarische opstanden van 1927 in toenemende mate op de wereld als geheel toegepast werd. Ze was kenmerkend voor de maoïstische revolutionaire strategie, zoals die ook theoretisch door Mao verwoord werd: "Ten eerste is het dorp het centrum van de revolutie, en ten tweede zijn de arme boeren haar voorhoede."40 De meest bizarre en afschuwelijke gevolgen van deze verheerlijking van de pre-kapitalistische wereld kwamen naar voren in de killing fields van de Rode Khmer. Dat de boeren deze revoluties, die hen aanvankelijk bevrijdden uit de afhankelijkheid van feodale despotische verhoudingen, altijd bij miljoenen met het leven moesten bekopen, illustreert het dilemma van iedere inhaalslag in de kapitalistische ontwikkeling even treffend als de futiliteit van elke hoop om de geschiedenis te slim af te willen zijn.

10.
De instorting van al deze bewegingen heeft zijn basis in het feit, dat ieder van deze wegen sinds de jaren '70, mede door de offensieven van het IMF en de Wereldbank, afgesneden zijn. Het grootschalige landbouwbedrijf is de wereldwijde realiteit van de levensmiddelenproductie geworden en heeft circa een miljard mensen van het platteland naar de gigasteden verdreven.41 Nationaal zelfbeschikkend danwel onder quasi-koloniale controle, heeft deze derde golf van de kapitalisering van de landbouw zich op ontzagwekkende wijze ontwikkeld, zich zelfs uitstrekkend tot de productie van verdovende middelen. Het specifieke karakter van de laatkapitalistische oplossing van het agrarische vraagstuk bestaat er met name in, dat de vrijgestelde arbeidskrachten in geen enkel opzicht meer nodig zijn voor de uitbreiding van de industriële productie; verstedelijking en industriële waardeschepping vallen niet langer samen.42 Op de mondiale arbeidsmarkt zijn de voormalige plattelandsbewonders in de meeste gevallen "boventallig". Ook de weg terug naar het land is geblokkeerd, en wordt bovendien slechts door een verwaarloosbaar aantal voormalige boeren nagestreefd.43 Zo neemt de uitzichtloosheid toe, maar sinds enkele jaren geldt dat ook voor de dimensies van de sociale strijd: de voedselrellen van de jaren 2007 en 2008 zijn slechts een voorproefje van wat nog komt. Wat er nieuw was aan deze gevechten is dat ze, anders dan de in het verband van La Via Campesina georganiseerde boerenbewegingen, de Braziliaanse landlozenbeweging MRT of ook de Zapatistas geen herverdeling van de grond eisen, maar betaalbaar voedsel. Of dit opgeven van het strijdterrein van de boerenbeweging blijvend zal zijn, of dat de strijd als een soort historische farce weer terugkeert tot de gebaande paden van de boerenrevolutie, moet evenwel nog blijken[blijft nog te bezien].

11.
Voor de splitsing tussen communistische kritiek en burgerlijk-revolutionaire politiek die het marxisme in de 19e en 20e eeuw, afgezien van kleine dissidente stromingen, gekenmerkt heeft, ontbreekt tegenwoordig elke grond. Agrarische revolutie en de internationale boerenbeweging zijn allebei achterhaald, omdat het kapitalisme deze uiteindelijk zelf van hun grondslag heeft beroofd. Zijn "historische missie", voor wie deze teleologische uitdrukking in de mond wil nemen, heeft het kapitalisme pas na de Tweede Wereldoorlog en tenslotte na de jaren zeventig voltrokken - gelijktijdig met de intrede van zijn permanente crisis.44. De dagen van de "boeren-internationale"45 zijn daarom in ieder geval in historisch opzicht geteld; de ontwikkeling van een communistisch agrarisch programma46 is daarentegen nog steeds aan de orde, aangezien het einde van het boerenvraagstuk geenszins gelijkstaat aan het einde van het voedselvraagstuk. Noch de overname van de kapitalistische agrobusiness, die goed op weg is om de planeet onherroepelijk te ruïneren, noch de wederopstanding van de kleine boer waarop grootstedelijk links zijn zinnen gezet heeft, bieden daarvoor zinnige aanknopingspunten.
Peter Jonas

1. Loren Goldner, Communisme is de materiële menselijke gemeenschap: Amadeo Bordiga in onze tijd, http://libcom.org/library/communisme-de-materiele-menselijke-gemeenschap-amadeo-bordiga-onze-tijd.
2. Met betrekking tot de Oktoberrevolutie stelde de Nederlandse communist Herman Gorter dit al in de jaren 1920 vast: Herman Gorter, Open brief aan partijgenoot Lenin. In het Duits: Herman Gorter/Anton Pannekoek, Organisation und Taktik der proletarischen Revolution, uitgegeven door Hans Manfred Bock, Frankfurt am Main, 1969, p. 168 en verder. Zie voor de Nederlandse tekst bv.: http://libcom.org/library/open-brief-aan-partijgenoot-lenin-herman-gorter
3. Goldner, ibid. Hier uit de Duitse tekst vertaald.
4. Een overzicht wordt gegeven door Hansgeorg Conert, Von Handelskapital zur Globalisierung, Münster 2002, p. 14 e.v. Vgl. ook: Ist der Kapitalismus eine Marktwirtschaft?, Wildcat-Zirkular 24 (1996), dat de impact van zulke opvattingen juist ook aantoont binnen de marxistische stromingen, die deze stelling zouden afwijzen.
5. Karl Marx, Das Kapital. Marx Engels Werke (MEW), Deel 23, p. 161. In het Nederlands: http://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1867/kapitaal/4.htm
6. Karl Marx, Grundrisse der Kritik der politischen Ökonomie, Berlijn 1974, p. 375 e.v.
7. W. I. Lenin, Der Imperialismus als höchstes Stadium des Kapitalismus, in: Werke, Deel 22, pp. 189-309.
8. W. I. Lenin, Neue Daten über die Entwicklungsgesetze des Kapitalismus in der Landwirtschaft, in: Werke, Deel 22, p. 98.
9. Het debat over het boek van Dobb is goed gedocumenteerd in een tekstenbundel: Paul Sweezy u.a., Der Übergang vom Feudalismus zum Kapitalismus, Frankfurt/M. 1978. Haast alle bijdragen aan het Brenner-debat zijn terug te vinden in: T. H. Ashton / C. H. E. Philpin (Hg.), The Brenner Debate, Cambridge 1985. Jochen Blaschke (Hg.), Perspektiven des Weltsystems. Materialien zu Immanuel Wallerstein "Das moderne Weltsystem", Frankfurt am Main / New York 1983.
10. Karl Marx, Theorien über den Mehrwert. Eerste deel, MEW 26.1, p. 22.
11. Robert Brenner, Das Weltsystem: theoretische und historische Perspektiven, in: Blaschke (Hg.), Perspektiven des Weltsystems, p. 92 e.v.
12. Ibid, p. 98.
13. Robert Brenner, The Agrarian Roots of Modern Capitalism, in: Ashton/Philpin (Hg.), Brenner Debate, p. 213 e.v.
14. Brenner, Weltsystem, p. 107.
15. Amadeo Bordiga, Kapitalismus gleich Agrarrevolution (1954), op alter-maulwurf.de: http://alter-maulwurf.de/component/jdownloads/send/3-filo-del-tempo/97-1954-01-09- kapitalismus-gleich-agrarrevolution
16. Marx, Kapital, p. 533. Voor de Nederlandse vertaling, zie: https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1867/kapitaal/14.htm
17. Eric Hobsbawm, Industrie und Empire. Britische Wirtschaftsgeschichte, deel 1, Frankfurt am Main, 1969, p. 27.
18. Tegenover de klassieke imperialismetheorieën hebben met name de auteurs Neusüß en Massarat benadrukt, dat de "wereldmarktdynamiek van het kapitaal" precies niet in het door handelskapitaal en bepaalde nationale accumulatieomstandigheden gekenmerkte tijdperk tussen mid-negentiende eeuw en de eerste wereldoorlog plaatsgevonden heeft, maar in de eerste plaats in de periode na de Tweede Wereldoorlog: Mohssen Massarat, Hauptentwicklungsstadien der kapitalistischen Weltwirtschaft, Lollar 1976; Christel Neusüß, Imperialismus und Weltmarktbewegung des Kapitals, Erlangen 1972, p. 203.
19. Eric Hobsbawm, Das Zeitalter der Extreme. Weltgeschichte des 20. Jahrhunderts, München / Wenen 1995, p. 365.
20. Een goede en toegespitste inleiding tot de na-oorlogse ontwikkeling biedt Landflucht und food riots: Keine Agrarrevolution in Sicht, Wildcat 89 (2010), pp. 32-40.
21. De talloze statistieken geven hierover verschillende waarden, omdat niet helder is wat er precies onder de term "boeren- of plattelandseconomie" verstaan moet worden. Een goede indicatie is echter, dat de 23 "opkomende landen" goed zijn voor 72 procent van alle in de landbouw werkzame mensen ter wereld, maar dat ze slechts 22 procent van de mondiale agrarische productie voortbrengen.
22. Axel Berger, Der Kapitalismus wird bodenständig, Jungle World nr. 16, 2010.
23. Vgl. Was nach der Bauern-Internationale kommt, Wildcat nr. 82, 2008.
24. Walden Bello, Politik des Hungers, Berlijn/Hamburg 2010, p. 21.
25. Wolfgang Hirn, Der Kampf ums Brot. Warum die Lebensmittel immer knapper und teurer werden, Frankfurt am Main, 2009.
26. Zie ook: Mike Davis, Die Geburt der Dritten Welt. Hungerkatastrophen und Massenvernichtung im imperialistischen Zeitalter, Berlijn/Hamburg 2004.
27. Marx, Kapital, p. 527 e.v. Voor de gebruikte, hier licht gewijzigde Nederlandse vertaling, zie: http://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1867/kapitaal/13.htm
28. Ibid., p. 527.
29. Karl Marx en Friedrich Engels, Manifest van de Communistische Partij, MEW Deel 4, p. 469 e.v.
30. Een grotendeels compleet overzicht van het werk van Marx als politicus - wiens denken steeds draaide, afgezien van kortere reflecties ten aanzien van de Parijse Commune, om de burgerlijk-democratische voorwaarden voor een communistische beweging - wordt geboden door Wolfgang Schieder, Karl Marx als Politiker, München/Zürich 1991, p. 151 e.v.
31. Marx/Engels, Voorwoord tot de Russische uitgave van het Manifest van de Communistische Partij, MEW 4, p. 576.
32. Een dergelijke poging onderneemt bijvoorbeeld Max Henninger, Marxismus und ländliche Armut, Sozial.Geschichte.online 4 (2010), p. 85 e.v.
33. Over het ontbreken van een burgerlijk-kapitalistisch doordringen in de Europese maatschappijen voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog, zie: Arno Mayer, Adelsmacht und Bürgertum, Die Krise der europäischen Gesellschaft 1848-1914, München 1981, p. 9 e.v.
34. Vgl. Karl Kautsky, Die Agrarfrage, Eine Übersicht über die Tendenzen der modernen Landwirtschaft und die Agrarpolitik der Sozialdemokratie, Leipzig 1902.
35. Eduard David, Sozialismus und Landwirtschaft, Leipzig 1922, p. 695.
36. W. I. Lenin, Die Lehren der Revolution, Werke, deel 16, p. 305.
37. Gorter heeft hier in zijn artikelen herhaaldelijk op gewezen, in het bijzonder in zijn bovengenoemde antwoord aan Lenin (zie noot #2).
38. Barrington Moore, Soziale Ursprünge von Diktatur und Demokratie. Die Rolle der Grundbesitzer und Bauern bei der Entstehung der modernen Welt, Frankfurt/M. 1969, p. 14 e.v. Een impressie van de feitelijke moderniseringsinitiatieven in de Sovjetmaatschappij onder het Stalinisme wordt geboden door Karl Schlögel, Terror und Traum, Moskou 1937/München 2008.
39. Dit werd goed verbeeld in de Don Camillo-films.
40. Geciteerd in Peter J. Opitz, Vom Konfuzianismus zum Kommunismus, München 1969, p. 249.
41. Mike Davis, Planet der Slums, Berlijn/Hamburg 2007.
42. Ibid. p. 183 e.v.
43. Landflucht und food riots, p. 37 e.v.
44. Een discussie over Rosa Luxemburg's analyse van het imperialisme zou nuttig zijn, met name met aandacht voor de vraag in hoeverre de vernietiging van de laatst overgebleven "niet-kapitalistische" toevluchtsoorden van de wereld beperkingen oplegt aan het accumulatieproces.
45. De Boereninternationale werd begin twintiger jaren door de Komintern opgericht. De Nederlandse radencommunisten identificeerden de Komintern daarom polemisch met de Boereninternationale: Groep Internationale Communisten Holland, Stellingen over het Bolsjewisme, in het Duits in: Anton Pannekoek, Paul Mattick e.a., Marxistischer Antileninismus, Freiburg 1991, p. 37 e.v. Voor de Nederlandse tekst zie: http://www.aaap.be/Pages/Pamphlets-GIC.html#5ste
46. Een poging in deze richting is door de Sozialistische Studienvereinigung ondernomen: http://theoriepraxislokal.org/kdpoe/akr.th6.php
.

Oorspronkelijke tekst: https://www.kosmoprolet.org/jenseits-der-agrarrevolution

Comments