Een van de belangrijkste teksten uit de Hollandse linkerzijde. De stellingen in dit werk werden vastgesteld op de Conferentie van december 1945 van de toen nog maar net uit de illegaliteit opgedoken Communistenbond “Spartacus”.
DE STRUCTUURVERANDERING VAN HET KAPITALISME DWINGT TOT EEN ANALYSE OVER TAAK EN WEZEN VAN DE PARTIJ.
1. De tegenwoordige kritiek op de oude partijen is niet alleen een kritiek op hun praktische politiek of op de gedragingen van de leiders, maar een kritiek op de gehele oude partij-opvatting. Zij is een direct gevolg van de veranderingen in de structuur en in de doelstellingen van de massabeweging. De taak van de (revolutionaire) partij ligt namelijk in haar werkzaamheid in de massabeweging van het proletariaat.
2. De negatieve kritiek aan de oude partij-opvatting, zowel als de positieve formulering van een nieuwe opvatting, moeten daarom uitgaan van een analyse van de massabeweging, van de oorzaken van haar tijdelijke nederlaag, zowel als van de voorwaarden van haar opleven in nieuwe vormen. Een dergelijke analyse is des te meer noodzakelijk, daar volgens de oude, overgeleverde opvattingen, de voorwaarden voor de ontwikkeling van de massabeweging tegenwoordig gunstiger moesten zijn dan ooit. Naast de ellende, veroorzaakt door de tweede wereldoorlog die veel dieper en groter is dan de eerste, is er de onmiddellijke dreiging van een derde, nog veel vernietigender oorlog, is het bewustzijn van de arbeiders nauwelijks meer getemperd door Volkenbonds- en dergelijke illusies. De noodzaak voor een bevrijding van de arbeidersklasse uit de banden van het kapitalisme is daardoor dwingender dan ooit, terwijl aan de andere kant bij verschillende stakingsacties reeds is gebleken, dat het onderdrukkingsapparaat, in het bijzonder het leger, voor de bourgeoisie ook nu niet onder alle omstandigheden betrouwbaar is. Het ontbreken van omwentelende massabewegingen kan ook niet worden verklaard uit een foutieve politiek van de z.g. arbeidersleiders, daar deze bij de arbeiders wanneer zij in beweging komen, nauwelijks meer gehoor vinden. En ook uit een algemene “apathie” van de klasse kan het ontbreken van deze bewegingen niet worden verklaard. De oorzaken liggen veel dieper en zijn alleen door een maatschappelijke analyse te begrijpen. Zij liggen in de veranderde maatschappelijke situatie, waardoor een massabeweging van de arbeider in de oude vormen en met de oude doelstellingen zinloos is geworden. Onze kritiek op de oude opvattingen van de partij en onze pogingen, te komen tot een nieuwe opvatting die moet berusten op een onderzoek van de ontwikkeling van de massabeweging, moeten daarom met een algemene maatschappelijke analyse beginnen.
3. Een dergelijke analyse kan echter niet alleen de tegenwoordige periode omvatten maar moet, wil zij leiden tot een werkelijk begrip van het bankroet (in revolutionaire zin) van de oude arbeidersbeweging, ook de periode van de groei en de ontwikkeling van deze beweging omvatten. Zij moet dus zijn een analyse van de maatschappelijke ontwikkeling tijdens de gehele ontwikkelingsperiode van het kapitalisme.
DE OPKOMST VAN HET KAPITALISME, DE BURGERLIJKE REVOLUTIE EN DE EERSTE ARBEIDERSBEWEGING
4. In de 16e en 17e eeuw in hoofdzaak, voltrok zich in de georganiseerde zeeroof en in de dito plundering van de overzeese gewesten de oorspronkelijke accumulatie van het handelskapitaal. Het kapitaal, dat op deze wijze in de handen van rijke kooplieden en bankinstellingen werd geconcentreerd, vond emplooi in de verschillende manufactuurbedrijven, die in deze periode ontstonden. In deze fase had het kapitaal vooral behoefte aan een sterke staatsmacht, om de ontwikkeling van de binnen- en buitenlandse handel te beschermen en de groei van de manufactuur te verzekeren. De jonge bourgeoisie zocht daarom steun bij de vorst, die zelf dikwijls de grootste kapitalistische ondernemer van het land werd. Dit is de periode van Elisabeth (Engeland), van Colbert (Frankrijk), van het “verlichte despotisme” (Duitsland, Oostenrijk). Slechts in Holland, waar in die tijd de strijd tussen het kapitalisme en het oude feodale systeem, al ten einde was kon de organisatie van de staatsmacht zich in de typisch burgerlijke vorm van de republiek voltrekken.
5. De periode van de door de staat beschermde en georganiseerde binnen- en buitenlandse handel en productie, nodig om het kapitaal de nodige kracht en uitbreiding in de binnen- en buitenlandse economie te verschaffen, moest echter tot een einde komen, nadat het kapitaal zijn jeugdzwakten had overwonnen. Dit is voornamelijk het geval op het moment dat de machinale industrie zijn intrede doet. Dan maakt de noodzaak van protectie plaats voor die van ongebreidelde concurrentie- en uitbuitingsmogelijkheden. Nu moet de bourgeoisie zowel de resten van de oude feodale economische organisatie, de oude beperkingen door de gilde-regelingen en de nieuwe van mercantilistische staat doorbreken. Nu verovert zij zelf de staatsmacht om “de rechten van de mens” te grondvesten, d.w.z. om het kapitaal te bevrijden van alle politiek-economische banden. Dit is de tijd waarin zich de politieke partij ontwikkelt als organisatie van de radicale vleugel van de bourgeoisie die in haar strijd tegen de belemmeringen voor de ontwikkeling voor haar economisch systeem, de oude maatschappelijke formatie doorbrak en zo brede lagen van de werkende bevolking uit de knechtschap en onderdrukking bevrijdde. Deze politieke partij is de organisatie waarmee de bourgeoisie de massa van de bevolking mobiliseert om haar eigen heerschappij te vestigen. Typerend is dit uitsluitend politieke karakter van de burgerlijke revolutie, want iedere economische organisatie is aan het zich nu ontwikkelende liberale kapitalisme vreemd. Op economisch terrein geldt het “laissez faire, laissez aller”, de onbelemmerde rechten van uitbuiting en handel.
6. De burgerlijke revolutie voltrekt zich met zuiver politieke strijdmiddelen. Zijn wapenen zijn de gewapende opstand, de verovering van het parlement, de fysieke vernietiging van de klassevijand. Al in de burgerlijke revolutie echter ontstaan zelfstandige bewegingen van het proletariaat, die een geheel ander karakter dragen (zoals de staking van de textielarbeiders van Lyon). De arbeiders doen geen afstand van hun politieke strijdmiddelen, maar zij verbinden die direct aan de economische. Want terwijl het kapitaal moet streven naar de ongelimiteerde uitbuiting, komt het proletariaat juist tegen deze uitbuiting in verzet. Bij de arbeidersklasse vinden we daarom al van de aanvang af‚ het gezamenlijk optreden in economische acties, in een strijd tegen de uitbuiting. Tegelijk komen de stromingen op, die streven naar een nieuwe economische organisatie van de maatschappij, zonder uitbuiting, waar de producenten in volledige democratie en onderlinge samenwerking de productie en distributie willen beheersen. Ondanks hun half utopisch karakter hebben deze richtingen grote invloed op het denken en handelen van de arbeidersklasse in deze dagen.
7. Een streven naar economische organisatie vinden we ook bij de uit de middeleeuwen overgebleven kleine handwerkers. Bij hen neemt het echter de vorm aan van pogingen, om te komen tot een maatschappij van kleine zelfstandige producenten, die zich door bepaalde algemene maatschappelijke regelingen willen vrijwaren tegen de ontwikkeling van, en de overheersing door het grootkapitaal (Proudhon). In de socialistische utopieën van die dagen vinden we beide elementen, het proletarische, zowel als het kleinburgerlijke vermengd. Dit is een natuurlijk gevolg van de ontstaanswijze van de arbeidersklasse uit geproletariseerde kleine handwerkers.
8. Wanneer het industrie-kapitalisme zich in de eerste helft van de I9-de eeuw uitbreidt wanneer de uitbuiting door de invoering van de machine van de machinale productie de grenzen van het fysiek-mogelijke overschrijdt, wanneer anderzijds het klassebewustzijn van de arbeiders en hun geestelijk weerstandsvermogen wordt versterkt door het volledig breken van alle banden met het kleinburgerlijk verleden, zoals die nog bestonden in de periode van de manufactuur, breekt zich de strijd van de arbeiders tegen uitbuiting door het kapitaal, heen. Deze strijd heeft als eerste doel de arbeiders tot een eigen macht tegen het kapitaal te organiseren. In deze periode ontstaan de vakverenigingen als economische strijd- en machtsorganisaties. Daarnaast proberen de arbeiders zich ook tot een politieke macht te formeren. Zij organiseren zich als politieke beweging en proberen vertegenwoordiging te veroveren in het parlement. Daarnaast streven zij naar vergroting van de fysieke en morele kracht van de arbeidersklasse door het afdwingen van een arbeidswetgeving. De strijdmiddelen van de arbeiders zijn de gewapende opstand en direct in verband daarmee, de algemene staking. Zo ontwikkelt zich de massabeweging van de arbeiders in hun pogingen om te komen tot een eerste machtsvorming, al direct in een heftige algemene strijd tegen de bezittende klasse. (De Chartistenbeweging in Engeland, de grote massabewegingen van het proletariaat op het Vasteland voor en na 1848). In de hoofden van de arbeiders leeft de opvatting dat deze bewegingen slechts de eerste aanloop zijn om te komen tot machtsvorming, terwijl als verder doel staat, de algemene opheffing van de uitbuiting, de vernietiging van het kapitalisme en de vestiging van de arbeidersmacht.
9. Noodgedwongen richten deze massabewegingen van het proletariaat zich in de eerste plaats tegen het bolwerk van de politieke macht van de bourgeoisie: tegen de staat. In aansluiting aan de praktijk van deze massabewegingen en ook aan de traditie van de burgerlijke revolutie, zet zich de opvatting in de hoofden vast, dat de verovering van de staatsmacht de eerste stap is tot de vestiging van een communistische maatschappij. Deze opvatting vindt zijn zuiverste formulering in het communistische manifest. Ook na 1848 is deze tendens in de massabeweging van het proletariaat overheersend en hij komt tot uiting in de theoretische opvatting van de Eerste Internationale.
10. In deze periode van de ontwikkeling van de massa-actie gaat de politieke partij van de arbeidersklasse een steeds groter rol spelen. Doordat de arbeiders nog niet tot de verpletterende meerderheid van de bevolking zijn geworden, verschijnt de politieke partij nog als de noodzakelijke organisatie, die moet dienen om de meerderheid van de bevolking in de actie van de arbeiders mee te slepen, geheel op dezelfde wijze als de partij van het burgerdom dat in de burgerlijke revolutie had gedaan. De partij verschijnt dus als politieke vertegenwoordiging van de macht van de arbeidersklasse; doordat de proletarische partij aan het hoofd zou komen te staan van de staat, zou het proletariaat de staatsmacht veroveren. De opvatting van Marx dat “de bevrijding van de arbeiders het werk van de arbeiders zelf moet zijn”, staat in deze periode nog in het geheel niet in tegenstelling tot de opvattingen over de machtsstrijd en de uiteindelijke heerschappij door de proletarische partij.
11. De nederlaag van de Parijse Commune in 1871, bezegelt de nederlaag van deze eerste fase in de ontwikkeling van de klassebeweging van de arbeiders. De ontwikkeling in Duitsland heeft geleid tot de groei van een nieuw nationaal-georganiseerd kapitalisme, sterk genoeg in zijn ontwikkelingsmogelijkheden om het Franse kapitaal van de ondergang in de revolutie te redden. Daartegenover blijkt de klassebeweging van het proletariaat nog te zwak, nog te zeer vermengd met kleinburgerlijke strijd, om een werkelijke bedreiging voor het kapitaal te vormen. In de Parijse Commune blijkt dat de staat, het onderdrukkingsapparaat van de bezittende klasse, de beschermer van de uitbuitingsmogelijkheden van de bourgeoisie. door het proletariaat niet kan worden veroverd. De staat is niet slechts in zijn leiding, maar in zijn gehele wezen vijandig aan het revolutionair streven van de arbeiders. Want de functie van de staat is het heersen over en het onderdrukken van de werkende bevolking; deze functie bepaalt zowel de structuur van zijn apparaten, als de opvattingen en gedragingen van zijn talloze ambtenaren. De arbeiders van de Parijse Commune zijn dan ook gedwongen, deze burgerlijke staat te breken en daartegenover een geheel nieuwe, eigen machtsorganisatie te vestigen. In deze eerste poging, gebaseerd op de nog geringe economische verbondenheid en kracht van de arbeidersklasse, kunnen zij het kapitaal echter nog niet definitief overwinnen.
HET LIBERALE KAPITALISME. HET REFORMISME.
DE STAAT ALS VERZORGER VAN DE ARBEIDERSKLASSE
12. De invloed van de nederlaag van de Parijse Commune op de ontwikkeling van de arbeidersbeweging gaat in twee richtingen. In de eerste plaats betekent dit het voorlopig einde van de pogingen het kapitalisme langs revolutionaire weg te vernietigen. Nu beginnen zich - eerst nog zwak, na 1900 als organisatie van het kapitaal steeds krachtiger doorzet steeds vaker - de reformistische tendensen in de arbeidersbeweging te ontwikkelen. De politieke partij houdt op machtsformatie van de arbeidersklasse te zijn. Zij wordt de diplomatieke vertegenwoordiging van de arbeiders in de kapitalistische maatschappij. Als loyale oppositie neemt zij deel aan het parlement, neemt deel aan de organisatie van de kapitalistische maatschappij. De vakverenigingen worden de vertegenwoordigers van de arbeiders op economisch terrein. Als de noodzakelijke tegenpool in de regeling van de uitbuitingsvoorwaarden, ontstaan al spoedig de ondernemingsbonden. Deze nieuwe ontwikkeling werd mogelijk gemaakt doordat het kapitaal de periode van de ongeorganiseerde uitbuiting en concurrentie was ontgroeid, juist door de overwinning van het Duits-nationale kapitaal was deze ontwikkeling versneld. De afzonderlijke kapitalisten waren niet meer sterk genoeg om zich in de concurrentiestrijd staande te houden; de eerste stappen voor een organisatie van het kapitaal werden genomen door overeenkomsten tussen de verschillende kapitalistische ondernemingen. Nu ontstaat ook de mogelijkheid met de arbeiders dergelijke overeenkomsten af te sluiten en hiervoor zijn de vakverenigingen de aangewezen bemiddelingsorganen. De arbeiderspartij treedt op als het politieke lichaam, dat de arbeiders vertegenwoordigt bij de algemene regeling van de uitbuitingsvoorwaarden in de z.g. arbeidswetgeving. Deze periode wordt dus gekenmerkt, doordat de arbeidersklasse een erkende plaats binnen het kapitalistische systeem krijgt, met erkende rechten. Maar tegelijk wordt daardoor haar principiële tegenstelling tot dit systeem doorbroken. Als “socialistisch ideaal” blijft alleen nog de opvatting, dat de arbeidersklasse, omvattende de absolute meerderheid in de maatschappij, tenslotte langs democratische weg de staat zal veroveren om dan het socialisme te grondvesten.
13. De sociaaldemocratische partij, die zich in deze periode ontwikkelt, past zich in haar structuur volkomen aan aan haar praktische werkzaamheid. Ook zij krijgt de vorm van de burgerlijke schijndemocratie, met het partijcongres als parlement en het dagelijks bestuur als ministers. De werkelijke macht berust ook hier bij de besturen die in dagelijks contact staan met de vertegenwoordigers van de kapitalistische staat en die alle machtsmiddelen van de partij in handen hebben. Ook hier voltrekt zich, onder de schijn van een volkomen democratie, in werkelijkheid de volkomen scheiding tussen de massa van de leden en de partijleiding en de volkomen machteloosheid van de eerste tegenover de laatsten.
14. Naast en in tegenstelling tot deze reformistische praktijk van de arbeidersbeweging, ontwikkelde zich in de revolutionaire vleugel, de principiële kritiek op deze ontwikkeling. Voor haar betekende de nederlaag van de Parijse Commune ook het einde van de eerste fase in de ontwikkeling van de massabeweging van het proletariaat. Maar zij trok hieruit niet de conclusie, dat de revolutionaire strijd voorgoed tot het verleden behoorde. Zij zag in, dat op een hogere trap van kapitalistische ontwikkeling deze strijd eveneens op een hogere trap moest worden gevoerd. Nu de staat steeds meer werd de onverholen vertegenwoordiger en verdediger van de kapitaalsbelangen, nu hij voor het eerst (in Duitsland) ook naar buiten als directe machtsorganisatie van het kapitaal was opgetreden, nu de arbeiders van de Commune al in de eerste fase van de strijd gedwongen waren, deze staatsorganisatie stuk te slaan, nu moest de revolutionaire strijd van de arbeiders op het hoogtepunt van haar ontwikkeling gekomen, niet langer zijn gericht op de verovering, maar op de vernietiging van deze burgerlijke staat. De kritiek op de oude, staats-socialistische opvattingen werd ingezet (Marx, Wilhelm Liebknecht) en de eerste gedachtegangen voor de organisatie van een communistische samenleving, met de opheffing van de loonarbeid als grondslag werden ontwikkeld.
15. Terwijl de praktijk van de arbeidersbeweging zich geheel in reformistische richting bewoog heeft de theoretische arbeid van de revolutionaire vleugel in de jaren van 1871 tot 1914, er veel toe bijgedragen, de latere principiële kritiek op de oude arbeidersbeweging, mogelijk te maken. De opvattingen van de revolutionairen stonden echter te ver van de reformistische praktijk, om vat te krijgen op de grote massa van de arbeiders. Tegenover de grote schijnsuccessen van de sociaaldemocratie hadden zij weinig kans. Deze schijnsuccessen bestonden niet slechts in verkiezingsoverwinningen, maar ook in een steeds verdere uitbreiding van de arbeidswetgeving. De grote massa van de arbeiders zag niet in en kon ook niet inzien, dat deze verbetering in haar positie slechts mogelijk was gemaakt door de zich ontwikkelende bloeiperiode van het kapitalisme en dat zij even onverbiddelijk in een absolute en versnelde verslechtering zou moeten overslaan, als het kapitalisme eens aan het einde van zijn productieve ontwikkelingsmogelijkheden zou komen. Daardoor kreeg de staatssocialistische opvatting, dat de staat was aangewezen als de verzorger van de arbeidersklasse, steeds meer vat op de arbeiders. Hierdoor kon de principiële kritiek van de revolutionairen, voor wie de schijnbare verbetering in de positie van de arbeidersklasse slechts de uitdrukking was van haar relatieve verarming in verhouding tot de nog veel sneller groeiende meerwaarde en kapitaalsmacht, bij de arbeiders geen ingang vinden.
16. De catastrofe van 1918 maakte het conflict, dat gedurende tientallen jaren was gegroeid tussen de reformistische arbeidersbeweging en de antikapitalistische strevingen van de arbeiders openbaar. De reformistische arbeidersbeweging was nog slechts de vertegenwoordigster van de arbeidersbelangen binnen het kapitalisme; in haar praktijk, haar werkwijze, haar structuur, haar doelstelling was zij geheel aan het kapitalisme gebonden. Zoals zij de loyale vertegenwoordigster van de arbeiders was geweest in de vrede, zo bleef zij het in de oorlog. Slechts in die landen, waar het kapitalisme nog niet tot zijn volle ontwikkeling was gekomen en het reformisme hierdoor niet tot overheersende praktijk was geworden (Rusland, Italië), keerde de sociaaldemocratie zich tegen de oorlog. In de andere landen steunde zij de nationale bourgeoisie in de oorlogsvoering, daarmede de enig mogelijke consequentie trekkende van haar ontwikkeling in het verleden. Voor de arbeiders betekende dit echter, dat de oude arbeidersbeweging niet langer als de verdedigster van haar werkelijke belangen optrad. Het uitbreken van de wereldoorlog betekende, dat de fase van de relatieve verarming was opgevolgd door die van de absolute verarming. Deze nieuwe ontwikkeling moest de arbeiders noodgedwongen weer in revolutionair verzet tegenover het kapitaal brengen. Hierdoor kwamen de arbeiders ook in conflict met de sociaaldemocratie.
DE REVOLUTIONAIRE STAATSSOCIALISTISCHE
PERIODE VAN DE ARBEIDERSBEWEGING.
17. In de revolutionaire strijd, die als gevolg van de wereldoorlog losbrak, ontstonden spontaan de bedrijfsorganisaties en de arbeidersraden als orgaan van de arbeidersdemocratie binnen de bedrijven en van de lokale politieke democratie. In de hoofden van de arbeiders leefde echter nog de opvatting, dat voor de gehele organisatie van de economie in zijn geheel, de staat het onontbeerlijke middel was. Deze opvatting was het product van de hele voorafgaande periode van klassestrijd, zowel van de praktijk tijdens de eerste, als tijdens de tweede internationale. En er was in de kapitalistische maatschappij ook nog niets, dat deze opvatting uit de hoofden van de arbeiders kon verdrijven. Het kapitalisme was nog niet gekomen tot een eigen organisatie van de productie op grote maatstaf, de tegenstelling tussen organisatie door de producenten zelf was nog niet tot tastbare praktijk geworden. Bovendien vonden de arbeidersraden en bedrijfsorganisaties geen enkel aanknopingspunt om een dergelijke organisatie zelf te voltrekken. Zo kon het niet anders, of de macht moest weer toevallen aan een quasi-socialistische partij, die uit naam van de arbeiders moest proberen, de productie te organiseren. Het uit-handen-geven van de werkelijke macht aan de staatsorganisatie, die eenvoudig van de oude, burgerlijke staat was overgenomen, betekende echter de handhaving van het kapitalistisch uitbuitingssysteem. En de nieuwe quasi-socialistische regering kon niet anders doen, dan zich aan de eisen van dit systeem aanpassen. Zelfs de door de arbeiders gewenste nationalisatie en planeconomie kon zij niet doorvoeren, zolang niet de noodzaak daarvan door de ontwikkeling van het kapitalisme zelf was gegroeid.
18. De staatssocialistische opvatting kreeg nieuwe autoriteit door de ontwikkeling in Rusland. In Rusland was de nationale bourgeoisie zwak, terwijl de klasse van de handwerkers volkomen ontbrak. Onder deze omstandigheden kon zich hier het privaat-kapitalisme niet ontwikkelen en er ontstond, onder de drang van de buitenlandse interventie en de noodzaak, de binnenlandse desorganisatie meester te worden, als resultaat van de revolutionaire strijd van de boeren en arbeiders een systeem van staatsheerschappij, dat door velen als socialisme of althans als een eerste stap in de ontwikkeling naar het socialisme werd opgevat. Door de Russische revolutie verkreeg de staatssocialistische opvatting een revolutionair aureool en dit heeft er niet weinig toe bijgedragen, de werkelijke revolutionaire bewustwording van de arbeiders te belemmeren.
DRIE HOOFDSTROMINGEN IN DE ARBEIDERSBEWEGING
19. Op deze wijze viel de massa-actie van de arbeiders uiteen in drie hoofdstromingen. De eerste, de reformistische richting meende, door de macht te geven aan de sociaaldemocratische partij, de beslissende stap op de weg naar het socialisme te hebben gezet. Alles wat de regeringsmacht van deze partij bedreigde, scheen hun een bedreiging van het socialisme en zo keerde zij zich met grote felheid tegen de meer revolutionaire stromingen die door de ontwrichting van de sociaaldemocratische partijheerschappij, naar hun mening de mogelijkheid schiepen voor de burgerlijke contrarevolutie. De bolsjewistische richting daarentegen, zag in de oude sociaaldemocratische functionarissen de oude bondgenoten van het kapitaal, die zich tijdens de oorlog op hopeloze wijze hadden gecompromitteerd. Zij meenden, dat slechts een werkelijke revolutionaire partij (in de zin waarin zij dat opvatten) de staat in socialistische richting zou kunnen stuwen. Zij wilden daarom de gewapende opstand proclameren als middel, om de sociaaldemocratische regeringskliek te verdrijven en de eigen macht te vestigen. De derde richting daarentegen weigerde afstand te doen van de reeds gevestigde radenmacht en vocht wanhopig, om deze te handhaven. Daar zij echter geen oplossing kon geven voor het grote vraagstuk van de organisatie van de economie, was zij tegen de beide andere stromingen niet opgewassen.
20. Evenals bij de sociaaldemocratische partij, is ook de structuur van de bolsjewistische partij de uitdrukking van haar praktijk en van haar doelstelling. Zij wil het socialisme vestigen door de macht van de staat, niet door de geleidelijke uitholling van het kapitalisme, maar door de fysieke vernietiging van de bourgeoisie. Zij kon haar organisatie ook niet schijndemocratisch, maar slechts onverhuld, dictatoriaal, centralistisch zijn. Dit is ook een gevolg van de wijze, waarop zij de arbeidersklasse wil mobiliseren, n.l. door haar direct onder het eigen commando te verenigen.
21. De tegenstelling tussen sociaaldemocratie en bolsjewisme is er een van methode, terwijl in de uiteindelijke doeleinden tot op zekere hoogte overeenstemming bestaat. Beide menen het socialisme te kunnen verwezenlijken door de organisatie van een planeconomie vanuit de staat. Hun verschillen hebben slechts betrekking op de wijze, waarop de staatsmacht moet zijn georganiseerd, d.w.z. van de wijze, waarop de in feite dictatoriale macht van de staat voor de massa's aanvaardbaar moet worden gemaakt. Zij stemmen beide overeen in het afwijzen van de zelfstandige machtsorganisatie van de arbeiders. De bolsjewiki moeten daarom meer worden beschouwd als een oppositie binnen, dan als een zelfstandige beweging tegenover het sociaal-democratisme, welke term dan wordt gebruikt als de algemene karakteristiek van de staats-socialistische opvatting.
22. In en na de revolutionaire bewegingen, die volgden op de Eerste Wereldoorlog, ontwikkelde zich, in aansluiting aan de arbeid van de revolutionaire theoretici in de periode van 1871 tot 1914, en gestuwd vooral door de praktijk van deze massabeweging, bij een deel van de arbeiders een geheel nieuwe opvatting. Bij hen begon door te dringen het bewustzijn, dat de bedrijfsorganisaties en arbeidersraden een veel breder taak hadden dan alleen het organiseren van de bedrijfsdemocratie en van de lokale politieke democratie, dat zij de gehele politieke en economische beheersing van de maatschappij in eigen handen moesten nemen. Door de kritiek van de revolutionairen op de ontwikkeling in Rusland, groeide de opvatting, dat de opheffing van het privaatbezit aan productiemiddelen niet voldoende was voor de vestiging van een communistische samenleving, aangezien door de concentratie van deze productiemiddelen in handen van de staat, de scheiding tussen producent en productiemiddel niet was opgeheven. Als algemene doelstelling proclameerden zij de opheffing van de loonarbeid als uitdrukking van de scheiding tussen producent en productiemodel; de invoering van de arbeidstijdrekening als basis voor een nieuwe, doorzichtige economische organisatie; de bedrijfsorganisaties en arbeidersraden als grondslag van de maatschappelijke democratie. Onvoldoende echter kwam nog tot uitdrukking de noodzaak te komen tot een planeconomie op grondslag van de radendemocratie, evenals van de praktische wijze, waarop de arbeidersklasse dit program moest verwezenlijken.
23. Deze zwakten in de theoretische formuleringen in die dagen waren niet toevallig. Zij waren de uitdrukking van het ontbreken van organisatie in de kapitalistische economie. De noodzaak van het invoeren van een planeconomie scheen nog niet zo onverbiddelijk, het had de schijn alsof met algemene regelingen kon worden volstaan. Tegelijkertijd waren er nog geen concrete aanknopingspunten voor een dergelijke plan-economische organisatie, waar de bedrijfsorganisatie en arbeidersraden konden aangrijpen. Daardoor moesten de theoretische formuleringen beperkt blijven binnen hetzelfde raam waarin ook de revolutionaire massabewegingen hun grenzen vonden.
24. De nieuwe opvattingen ten aanzien van het communisme vonden hun uitdrukking in een nieuwe opvatting van taak en wezen van de partij. Met de leuze “alle macht aan de arbeidersraden”, was de praktijk van geen van de beide richtingen van het sociaal-democratisme te verenigen. De rol van de partij werd nu beperkt tot die van verhelderings- en propaganda-organisatie. Niet langer streefde zij naar het vestigen van de heerschappij over de klasse. Doordat echter de massabewegingen zich nog niet in de, door deze stroming aangegeven richting bewogen - en ook nog niet konden bewegen - werd deze stroming weer meer en meer gedwongen op het terrein van de principiële kritiek aan de oude opvattingen, zonder daartegenover haar positieve standpunt werkelijk praktisch te kunnen ontwikkelen. Zij kwam daardoor min of meer in de positie van de revolutionairen van de periode 1871-1914, terwijl zij waardevolle theoretische arbeid leverde, konden haar opvattingen de werkelijke klassestrijd nog niet bevruchten en zo konden zij ook niet de concrete vorm aannemen die zij als werkelijke, materiële macht zouden moeten krijgen.
ORGANISATIE VAN HET KAPITALISME DOOR DE STAAT.
ONVERZOENLIJKE TEGENSTELLING VAN HET GEHELE
APPARAAT TOT DE ARBEIDERSKLASSE
25. In de periode tussen de beide wereldoorlogen en vooral na de grote crisis van 1929 groeit een nieuwe organisatie van het kapitaal en de tegenstellingen tussen de steeds grote wordende kapitaalsgroepen ontwikkelden zich tot een dergelijke hoogte, dat nog slechts een organisatie van het gehele kapitalisme door de staat de kapitaalsmacht kan redden. De periode van het liberale kapitalisme is definitief voorbij. Op de basis van de private uitbuiting voltrekt zich weliswaar niet de organisatie van een planeconomie maar een beperkte organisatie waarbij de productie bewust in een bepaalde richting wordt gestuwd. Deze richting is die van de productie van oorlogsmiddelen ter handhaving en uitbreiding van de staats- en kapitaalsmacht. Hieraan gepaard gaat de volkomen onderwerping van de arbeidersklasse door de organisatie van een enorm onderdrukkingsapparaat. In plaats van als de “verzorger” van de arbeiders ontpopt de staat zich als de organisator van de absolute verarming van de arbeidersklasse.
26. De Tweede Wereldoorlog zelf en de op deze oorlog volgende periode van kapitalistische uitbuiting en onderdrukking heeft deze tendens op catastrofale wijze verscherpt. De arbeidersklasse staat nog slechts voor de keus van radicale vernietiging van het kapitalisme of hun eigen, fysieke ondergang.
DE KOMENDE NIEUWE MASSABEWEGINGEN
27. De massabewegingen die moeten komen, kunnen zich niet meer ontwikkelen op de basis van de verovering van de kapitalistische staat. De staat is te duidelijk de doodsvijand van de arbeidersklasse geworden. Dit geldt, onverschillig of de ministerszetels zijn bezet door officieel-burgerlijke, officieel-socialistische of officieel-communistische partijleden. In alle gevallen voltrekt zich de strijd van de arbeiders in onverzoenlijke tegenstelling tot deze staat, niet alleen tegen de regeringen maar tegen het gehele apparaat, oude partijen en vakverenigingen incluis. Daar op de basis van staatssocialistische opvattingen geen principieel verzet tegen de organisatie van de kapitalistische economie door de staat mogelijk is, moeten de massabewegingen zich ontwikkelen niet alleen in conflict met de officiële instanties van deze oude partijen, maar ook tegen het geheel van hun opvattingen in.
28. De massabewegingen kunnen zich echter ook niet meer ontwikkelen op de basis van de radendemocratie in de beperkte zin, zoals dit in en na 1918 het geval was. De arbeidersraden en bedrijfsorganisaties kunnen niet meer blijven staan bij de organisatie van de bedrijfsdemocratie en de lokale politieke democratie. Het meest wezenlijke deel van hun taak is juist de organisatie van de gehele maatschappelijke economie. In de eerste plaats moeten zij komen tot algemene maatschappelijke regelingen die tot strekking hebben de productie en distributie met de arbeidstijdrekening op volkomen doorzichtige wijze te regelen. Maar dit is niet voldoende. Want de arbeidersklasse kan er niet mee volstaan voor een billijke verdeling van de geproduceerde consumptiegoederen te zorgen. De uitbuiting onder het kapitalisme en zeker in deze hoogste fase van het kapitalisme neemt de vorm aan van de productie van een grote massa van goederen die niet voor de behoeftebevrediging van de mensen dienen, maar integendeel voor de vernietiging. De revolutie van de arbeiders moet dus niet alleen de productie van meerwaarde voor de kapitalist stopzetten, zij moet ook de lichamelijke vorm van het product waarin deze meerwaarde gestalte krijgt, veranderen. De productie voor de vernietiging moet worden omgezet in een productie voor de behoeften. Alleen door dit te doen maakt de arbeidersklasse werkelijk een einde aan de uitbuiting die plaats vindt doordat het grootste deel van haar arbeid wordt besteed in de voortbrenging van een product dat voor het in stand houden van het leven van de arbeidersklasse waardeloos, ja verderfelijk is.
29. Een dergelijke omschakeling van de productie, die het grootste deel van de maatschappelijke economie omvat, kan niet willekeurig, ongeorganiseerd gebeuren. Zij moet daarentegen planmatig worden voltrokken. In werkelijkheid stond de arbeidersklasse al in 1918 tegenover dezelfde taak, hoewel de noodzaak toen minder duidelijk zichtbaar was dan nu. Maar toch was het ook toen al zo, dat de radendemocratie alleen had kunnen overwinnen wanneer zij tot het organiseren van een planeconomie had kunnen voortschrijden. Dat dit toen nog niet mogelijk was, is niet alleen een gevolg van een gebrek aan inzicht bij de arbeiders over de noodzaak van een dergelijke organisatie. De kapitalistische economie had ook nog niet de administratie opgebouwd, die als grondslag van een dergelijke organisatie onmisbaar was. De arbeidersraden vonden dan ook geen enkel concreet aanknopingspunt voor een dergelijke maatregel.
30. Tegenwoordig, nu het kapitalisme zelf de organisatie van het economische leven heeft voltrokken, liggen de mogelijkheden geheel anders. Wel is het waar dat ook deze onderdelen van de kapitalistische staat, die bij de regeling en de administratie van de economie zijn betrokken, even vijandig staan tegenover de strijd van de arbeiders en niet gewoon kunnen worden “overgenomen”, dat zij integendeel moeten worden vernietigd. Alleen al het feit, dat zij in dienst staan van de organisatie van de vernietigingseconomie maakt dit noodzakelijk. Maar een feit blijft het, dat de productiecapaciteit van de verschillende takken van economie nauwkeurig is geadministreerd, een feit blijft, dat de grondstoffenvoorziening langs georganiseerde banen verloopt, een feit is ook, dat bij de regeling van de betrekkingen tussen de verschillende bedrijven niet meer alleen de rentabiliteit van de afzonderlijke ondernemingen, maar daarnaast ook het functioneren van het geheel tot een bepaalde factor is geworden. In ieder bedrijf vinden we verder nauwkeurige gegevens over de aan ieder onderdeel bestede productietijd. In allerlei instituten wordt een speciale studie gemaakt van de verschillende productiemethodes, die op hun effectiviteit worden onderzocht. Al deze administratieve resultaten, al deze uitkomsten van bedrijfseconomisch en technisch-wetenschappelijk onderzoek vormen onmisbaar materiaal voor een, door de arbeidersklasse in te voeren planeconomie. Een van de belangrijkste taken van de radenmacht zal zijn, zich de resultaten van de onderzoekingen toe te eigenen en ze in het belang van de arbeidersklasse verder voort te zetten en te stuwen in een richting, die met een omschakeling van de productie op de behoeften van de mensen in overeenstemming is.
31. Het uitblijven van massabewegingen op grote schaal na de catastrofe van de 2e wereldoorlog is voor een niet gering deel toe te schrijven aan de noodzaak voor de arbeidersklasse zich op deze nieuwe taak voor te bereiden en aan de grote moeilijkheden die zij hierbij ontmoet. De strijd voor de verovering van de macht is tegenwoordig onverbrekelijk verbonden aan de vraag of de arbeidersklasse in staat is de grote problemen van de planmatig georganiseerde economie op grondslag van de radendemocratie aan de pakken. Daartoe is de bedrijfsorganisatie alleen niet voldoende en ook de arbeidersraden, met de beperkte functie die zij in de vorige revolutie hadden, kunnen hier niet afdoende helpen. In vorige revoluties hebben de bedrijfsorganisaties de bedrijfsdemocratie verzekerd, de arbeidersraden hebben de lokale politieke democratie georganiseerd, maar slechts zelden grepen zij in op het terrein van de economie en dan nog slechts met betrekking tot een regeling van de distributie. De planmatige organisatie van de economie viel geheel en al buiten hun aandachtssfeer.
BEDRIJFSDEMOCRATIE.
ARBEIDERSRADEN EN BEDRIJFSORGANISATIES.
32. In de komende revolutionaire strijd voor de verovering van de macht moet de arbeidersklasse nieuwe organen ontwikkelen, organisaties die de bedrijfsdemocratie als uitgangspunt hebben, maar die een veel breder werkingsterrein hebben dan het afzonderlijke bedrijf. Zoals het kapitalisme de gehele economie tot een onverbrekelijk geheel aaneen heeft gesmeed, waaraan het functioneren van het afzonderlijke bedrijf volkomen ondergeschikt is gemaakt, zo kan de bedrijfsdemocratie van de arbeiders slechts bestaan wanneer zij de grenzen van het afzonderlijke bedrijf weet te overwinnen en een stevige band tussen deze bedrijven weet te smeden. De organisatie die daartoe nodig is, kan niet door een besluit worden opgericht en ook niet kan zij spontaan zonder voorafgaande voorbereiding worden geboren. De eenheid van de arbeiders is slechts binnen het afzonderlijke bedrijf een natuurlijke en spontane; de eenheid over de grenzen heen moet in moeizame strijd worden veroverd. In hun acties tegen het georganiseerde kapitaal moeten de arbeiders deze nieuwe eenheid formeren en verstevigen en iedere verdieping en verbreding van hun georganiseerde eenheid levert de grondslag voor een verdere verdieping en verbreding van de strijd. Nodig is echter, dat de arbeiders juist deze organisaties, die de eenheid tussen de verschillende bedrijven samenvatten, in eigen handen houden, daar anders de gehele bedrijfsdemocratie, ook die in het afzonderlijke bedrijf, verloren zal gaan. Want daar iedere actie staat of valt met deze georganiseerde eenheid tussen de bedrijven, daar de arbeiders in ieder afzonderlijk bedrijf in hun acties geheel en al afhankelijk zijn van de actieve steun van de kameraden in andere bedrijven, is het volkomen uitgesloten dat een organisatie, die de verbindingen tussen de verschillende bedrijven niet als een functie van de strijdende arbeiders zelf uitoefent nog in enig ander opzicht een instrument in de handen van de arbeiders kan blijven.
33. De nieuwe organisatie kan zich slechts ontwikkelen in een voortdurende strijd tegen het georganiseerde kapitaal. ledere nederlaag, iedere overwinning ook, elk pogen om te verhinderen dat het kapitaal een overwinning toch weer in een nederlaag omsmeedt, eist samenwerking, georganiseerde samenwerking tussen de strijdende arbeiders in de verschillende bedrijven, interlokaal, zelfs internationaal. Naarmate de strijd van de arbeidersklasse zich noodgedwongen op bredere basis ontwikkelt, gaat ook de tegenactie van de bourgeoisie zich op een breder front bewegen, daarmee een verdere en bredere organisatie van de strijd noodzakelijk makende. Zo groeien hand in hand de actie en hun organisatie. En gelijk daarmee groeit het bewustzijn van de arbeiders dat deze organisatie noodzakelijk is, en dat zij slechts succesvol kan zijn, wanneer de arbeiders haar geheel in eigen handen houden. Want ook dit is een in de strijd telkens herhaalde ervaring. In deze strijd zal de arbeidersklasse naast de tijdelijke successen nog veel nederlagen hebben te incasseren, nederlagen, die zo zwaar kunnen zijn, dat al het tot dusver bereikte, schijnbaar wordt vernietigd. Maar ook de zwaarste nederlaag, is niet volkomen, wat er geweest is aan strijd, wat er geweest is aan organisatie, leeft voort in de hoofden van de arbeiders.
Slechts is er het besef, dat gemaakte fouten, tekortkomingen, in de volgende acties moeten worden vermeden, dat de strijd in de toekomst nog breder, nog, krachtiger moet worden georganiseerd. En ook de organisatie zelf wordt zelden geheel vernietigd. Van de vroegere vanuit de massa's georganiseerde verbindingen blijven altijd nog wel enkele draden over, in stand gehouden door bewuste revolutionairen in de verschillende bedrijven. Deze draden vormen het uitgangspunt waaromheen zich in latere acties de nieuwe organisatie kunnen kristalliseren. Dan schijnt het, alsof de nieuwe organisatie plotseling uit het niets verrijst, schijnbaar spontaan, terwijl in werkelijkheid de vroegere massa-actie waaruit de zwakke verbindingsdraden als de resten zijn overgebleven, als een noodzakelijke voorwaarde vooraf moest gaan.
34. Zo is er een onverbrekelijke band tussen de drie elementen van de bevrijdingsstrijd van de arbeiders, de groei van de massa-actie, de groei van de organisatie en de groei van het bewustzijn. Alle drie moeten zich doorzetten, niet alleen tegen de politieke en economische macht van de kapitalistische staat maar ook tegen zijn bondgenoten in de vorm van de oude partijen en vakverenigingen. Deze proberen telkens weer de strijd van de arbeiders te breken. Zij proberen hem de wind uit de zeilen te nemen door het stellen van eisen en het openen van onderhandelingen, hopende, het proletariaat zo af te houden van de zelfstandige actie waarmee zij het kapitaal voor voldongen feiten stellen. En wanneer deze organisaties in enkele gevallen de strijd schijnbaar steunen zijn zij nog gevaarlijker. Want door alle functies die door de strijdende arbeiders worden uitgeoefend aan zich te trekken, maken zij deze arbeiders weerloos. Het ingrijpen van deze organisaties en het nog niet geheel verloren vertrouwen van de arbeiders in hun bruikbaar zal nog menige nederlaag ten gevolge hebben. Maar ook uit deze nederlagen zullen de arbeiders leren. Zij zullen leren de absolute noodzaak de strijdfuncties in eigen hand te houden, ook de organisatie van de verbindingen tussen de bedrijven. Zo worden de arbeiders toch telkens weer gedwongen tot het opbouwen van hun eigen organisatie, materieel in daadwerkelijke machtsformaties, geestelijk in de hoofden in het besef van zijn absolute noodzaak en het wezenlijke van zijn inhoud. Zo groeit in de strijd de organisatie materieel en geestelijk en met de organisatie groeit de strijd.
35. Er is geen verschil tussen deze in de strijd groeiende organisatie en de organisatie, die de arbeiders zullen moeten gebruiken voor de regeling van de economie, wanneer de klassestrijd eenmaal tot deze hoogte is gekomen waarop de arbeiders tot dergelijke maatregelen kunnen voortschrijden. In de strijd ontwikkelen zij de organisatie die ook voor dit doel kan worden gebruikt. Juist omdat deze organisatie ook nodig is voor de machtsuitoefening en omdat zij slechts in een langdurige worsteling tegen het kapitaal tot ontwikkeling kan komen is de “heroïsche periode” van de proletarische revolutie, waarin het proletariaat door een enkele grote actie kon trachten de gehele maatschappij aan zich te onderwerpen, definitief voorbij. De praktijk van de massa-actie heeft voorgoed gebroken met de uit het burgerlijk tijdperk overgenomen illusie dat de revolutie een grote heldhaftige daad kan zijn. Zij wordt daarentegen een moeizaam proces van strijd, van organisatie, van bewustwording in voortdurende opeenvolging van schijnoverwinning en schijn-nederlaag.
Geen overwinning, geen nederlaag is echter definitief want alle zijn zij slechts het uitgangspunt voor verdere strijd, totdat de arbeiders werkelijk in staat zijn de verschillende maatschappelijke economische en politieke functies met hun organisatie aan zich te trekken.
TAAK EN WEZEN VAN DE NIEUWE PARTIJ
36. In dit proces van bewust worden en bewust wordend strijden vervult de revolutionaire partij een grote en noodzakelijke taak. Haar taak bestaat in de eerste plaats in het steunen van deze bewustwording. De les, die moet worden getrokken uit de overwinning en nederlaag en die aan de afzonderlijke arbeiders meer of minder klaar bewust wordt, wordt door de partij geformuleerd en door middel van haar propaganda in de massa gebracht. Het is “de idee” die tot materiële macht wordt zodra zij de massa's grijpt. Dit tot materiële macht worden van de idee, zoals het door Marx werd geformuleerd, kan slechts werkelijkheid worden, wanneer zij wordt uitgesproken, klaar en duidelijk, wanneer zij tot een bewust gemeenschappelijk deel wordt van het denken van de arbeiders. Hiertoe is een absolute voorwaarde, dat er een organisatie bestaat, die het denken dat afzonderlijke arbeiders zich eigen maken tot een zuivere, bewust uitgesproken formulering brengt. De partij die dit moet doen is niet de commandopost over en evenmin de denkcentrale van de arbeiders; wel is zij een centraal punt waar alle kiemende gedachten zich verenigen, waar het groeiende bewustzijn van de arbeiders is geconcentreerd en tot uiting wordt gebracht. Zo opgevat, kan de partij zich niet ontwikkelen in tegenstelling tot de arbeiders; zij zuigt haar levenssappen uit de strijdende en in bewustheid groeiende klasse, zij kan slechts leven, zolang deze innige verbinding met de klasse blijft bestaan.
37. Dit algemene proces van bewustwording en de hierop betrekking hebbende activiteit van de partij heeft vele kanten. Wat iedere arbeider duidelijk voelt, de onhoudbaarheid van de toestand, de absolute noodzaak het kapitalisme te vernietigen, moet door de partij in klare formules worden samengevat. Het vraagstuk moet in zijn samenhangen worden onderzocht, het antwoord moet met wetenschappelijke helderheid en onvermijdelijkheid worden gegeven. Even helder moet zijn het standpunt, dat wordt ingenomen ten aanzien van de organisatie van de communistische samenleving en zijn wezenlijke kenmerken, de opheffing van de loonarbeid en de uitbuiting (ook van die door de staat), de organisatie van de economie door de radendemocratie op de grondslag van de arbeidstijdrekening. De noodzaak van de organisatie van een communistische planeconomie moet duidelijk worden aangetoond, evenals de wijze waarop de arbeidersklasse deze kan bereiken. Hier ligt een nog bijna onontgonnen terrein voor de activiteit van de partij, dat toch van de grootste betekenis is. Klaarheid moet worden gebracht over de wijze waarop het proletariaat zijn eigen machtsorganisatie moet opbouwen. Alle sluwe pogingen van de bourgeoisie en haar handlangers, de eigen organisaties van de arbeiders met haar invloed te besmetten, moeten worden ontmaskerd. De sluipende bacil van het langzame ontfutselen van het zelfbeslissingsrecht van de arbeiders moet worden opgespoord en aangewezen. Veelzijdig is de taak van de partij in het proces van bewust worden en voorlichting. Altijddurend moet haar waakzaamheid zijn tegenover de gevaren, die de strijd van de arbeiders bedreigen. Als het meest bewust strevende, het meest geschoolde deel van de klasse is de partij in stapt de dreigende gevaren het eerst te onderkennen, mogelijkheden voor nieuwe machtsorganisaties het eerst te doorgronden en zij moet ervoor strijden, dat haar inzicht door de arbeiders wezenlijk wordt benut, door het met woorden te propageren en, het nodig is, daadwerkelijk in te grijpen, zodat haar voorbeeld de arbeidersklasse in haar strijd omhoogstuwt.
38. Het praktisch ingrijpen van de partij in de klassenstrijd is niet het minst belangrijke deel van haar taak. Stellig kan zij slechts ingrijpen als deel van de klasse en niet in tegenstelling tot haar. Stellig kan haar optreden slechts dienen voor de verdieping en de uitbreiding van het machtsgebied van de radendemocratie, niet om de functies aan de arbeiders te onttrekken. Het laatste zou vloeken met haar gehele opvatting, haar gehele structuur, met de praktijk van haar gehele propaganda en haar optreden van iedere dag. Maar, waar de arbeiders aarzelen bepaalde maatregelen tot uitvoering te brengen, kunnen de leden van de partij, als revolutionaire bedrijfsarbeiders, het initiatief nemen en zij moeten dit ook doen wanneer het doorvoeren van deze maatregelen mogelijk en noodzakelijk is. Wanneer de arbeiders het uitbreken van een actie willen overlaten aan een bondsbestuur, moeten de bewuste communisten het initiatief nemen tot een eigen optreden van de arbeiders. Wanneer in een hogere fase van de strijd de bedrijfsorganisaties en de arbeidersraden terugdeinzen voor het vraagstuk van de organisatie van de economie, moeten de bewuste communisten hen niet alleen op deze noodzaak wijzen, maar zij moeten zelf deze vraagstukken in studie nemen en bedrijfsvergaderingen bijeenroepen om hen te bespreken. Zo voltrekt zich hun activiteit in de strijd en, als motor van de strijd wanneer deze stokt of op zijpaden dreigt te komen.
39. Men kan geen andere grens aangeven voor de activiteit van de partij, dan de ene, die haar verbondenheid aan de klasse uitdrukt. Het door eigen initiatief over het dode punt heen helpen van een massa-actie, die door een bepaalde, te overwinnen moeilijkheid terugdeinst, het vasthouden van de door de massa-actie gelegde verbindingen wanneer zij wordt teruggeslagen, dit alles kan behoren tot de taken van de partij. Al deze activiteit heeft echter alleen dan een revolutionaire betekenis in de ontwikkeling van de massa-actie, wanneer de partij als deel van de klasse optreedt en door de arbeiders ook als het meest bewuste strijdende deel van de eigen klasse wordt beschouwd en erkend. Voor een verwording van de partij in deze zin, dat ze door de arbeiders zelf uit te oefenen functies aan deze gaat onttrekken en in eigen handen nemen, bestaat geen andere waarborg dan de verbondenheid aan de klasse en de revolutionaire gezindheid van de leden. Wanneer deze band niet bestaat, wanneer de partij een buiten de klasse staand orgaan is, bestaat voor haar geen andere keus dan een zich plaatsen buiten de actie, op defaitistische wijze, of een onderwerping van de arbeiders aan haar opgedrongen leiding. Zo kan de Partij slechts werkelijk revolutionair zijn, wanneer zij op een zodanige wijze in de massa is verankerd, dat haar actie van die van het proletariaat in het algemeen niet is te onderscheiden, behalve in deze zin, dat in haar het bewuste willen, streven en inzicht van de arbeidersklasse is gekristalliseerd.
40. De nieuwe taak van de partij in de massabeweging, de nieuwe opvatting over het doel van deze beweging, bepaalt ook de structuur van de nieuwe partij. Haar leden moeten zijn zelfstandige werkers, met eigen inzicht en oordeel. Gebonden aan de algemene en principiële opvattingen van de partij, die ook hun eigen opvattingen zijn, moeten zij deze onder alle omstandigheden verdedigen en doorvoeren. Zij kennen niet de kadaverdiscipline van de willoze onderwerping aan besluiten; zij kennen slechts het gehoorzamen uit innerlijke overtuiging, die voortkomt uit de principiële opvatting en bij een organisatorisch conflict geeft deze overtuiging de doorslag. Maar dergelijke conflicten zullen zeldzaam zijn, daar ook de organisatorische besluiten slechts uitdrukking zijn van de principiële overtuiging van de leden en van hun bereidheid en deze overtuiging in concrete vormen te verwezenlijken. Actief nemen de leden deel aan de verdieping van het inzicht dat niet slechts geschiedt door theoretische studie maar ook en vooral door het voortdurend meestrijden in de klassebewegingen van het proletariaat. In werkelijkheid zijn deze beide elementen van bewustwording onverbrekelijk aan elkaar verbonden, want in de strijd opgedane ervaring, kan slechts werkelijk dienstbaar worden gemaakt door de verbinding met het theoretisch inzicht terwijl anderzijds de theoretische studie slechts door de praktijk van de klassestrijd kan worden bevrucht. leder partijlid heeft dus de plicht actief aan de klassestrijd deel te nemen en daarnaast heeft het de even belangrijke plicht tot theoretische scholing. Slechts de verbinding van deze beide elementen van bewustwording en strijd maakt hem tot een volwaardig lid van de communistische partij.
41. Deze zelfactiviteit van de leden, deze algemene scholing, dit bewust deelnemen aan de strijd van de arbeiders maakt ieder ontstaan van een partijbureaucratie onmogelijk. Langs organisatorische weg zijn daarentegen geen afdoende maatregelen te vinden, wanneer deze eigen activiteit en deze scholing bij de leden zou ontbreken, maar dan zou de partij ook niet langer als communistische partij worden beschouwd. De werkelijke communistische partij, waarvoor de zelfactiviteit van de klasse de dragende gedachte is, is de partij, waarbij deze gedachte bij de leden vlees en bloed is geworden. Hiervoor zou nodig zijn de leden hun zelfstandige oordeel en hun eigen activiteit te ontnemen, waartegen hun communist zijn in de volle zin van het woord afdoende waarborg is. Een partij met een communistisch programma kan misschien nog verworden, een partij bestaande uit communisten nooit. Daarom heeft ieder lid de plicht zich tot deze hoogte op te werken, want alleen door aan zichzelf de hoogste eisen te stellen, stelt hij de partij in staat zijn historische taak in de strijd van de arbeiders te vervullen.
Comments