De volgende tekst is een fragment uit een chronologie over de Italiaanse arbeiders- en studentenstrijd van de jaren ’60 en ’70. Centraal staat de ontwikkeling van buitenparlementaire, revolutionaire klassenstrijd buiten en vaak ook tegen de vakbonden, een vorm van strijd die een massale aanhang zou verwerven.
De politieke en economische situatie
Vanwege de ontwikkelingen in de Italiaanse economie en op technologisch gebied nam de automatisering in de economie dramatisch toe halverwege de jaren ’60. Deze veranderingen waren voornamelijk van invloed op de jongere, slechter geschoolde arbeiders en gingen hand in hand met een algemene toename van stukwerk in de fabrieken wat een grote toename van macht betekende voor de voormannen die het werk structureerden.
Vakbondsvertegenwoordigers waren over het algemeen niet geïnteresseerd in de klachten van de minder geschoolde, jongere arbeiders over deze veranderingen en al helemaal niet enthousiast om conflict op de werkvloer hierover te creëren. Interne vakbondscommissies, meestal in handen van de oudere, beter opgeleide arbeiders die niet leden onder de veranderingen, negeerden de behoeftes van de jongere arbeiders. Door dit te doen creëerden de vakbondskaders onbewust het besef onder jongere arbeiders dat de enige manier om hun problemen aan te pakken buiten de vakbonden bestond.
Met de toename van toegang tot het hoger onderwijs ervoeren duizenden jonge arbeiders het radicaliserende effect van de universiteiten en velen namen dit frisse perspectief over hun situatie mee terug naar de fabriek toen hun opleiding afgerond was.
Dit nieuwe besef, gekoppeld met de veranderende behoeftes van de arbeiders in de fabrieken, vond al snel haar uitdrukking in de vele revolutionaire groepen die zich in de fabrieken zouden vormen en de klassenstrijd in de noordelijke industriële zones naar een hoogtepunt zouden drijven. De toestanden in de fabrieken zouden aanhouden tot halverwege de jaren ’60 totdat, in 1968, de onrust in de noordelijke fabrieken zou ontploffen in een massastrijd.
De massastrijd in de fabrieken
Het begin van 1968 werd gekenmerkt door een golf stakingen in de noordelijke fabrieken. In het begin beperkte zich dit tot de fabrieken in de periferie waar de invloed van de vakbonden minimaal was maar de stakingen verspreidden zich al snel naar de steden en begonnen honderdduizenden arbeiders te betrekken. Tijdens deze periode begonnen veel arbeiders met nieuwe vormen van strijd, een teken van de invloed van de nieuwe revolutionaire groepen op de werkvloeren. Deze methodes vonden hun uitdrukking tijdens de ‘hete herfst’ van 1969 tot ver in de jaren ’70.
De gebeurtenissen van Mei ’68 in Frankrijk oefenden een grote invloed uit op veel Italiaanse arbeiders, vooral onder de explosieve jongere generatie. Ze vonden vooral veel herkenning in de strijd van de Franse arbeiders tegen de vakbondsbureaucratie en de gebeurtenissen van Mei hadden een radicaliserende invloed op de arbeiders in de noordelijke fabrieken. Hoewel de stakingen en bezettingen in Frankrijk voor veel Italiaanse arbeiders bevestigden dat strijd het meest effectief was wanneer ze direct beheerst werd door degenen die betrokken waren, trokken grote delen van de studentenbeweging precies de omgekeerde conclusie.
Ze wezen met de vinger naar een afwezigheid van effectief politiek leiderschap en de focus voor een groot deel van de studentenbeweging verplaatste zich van de direct democratische structuren van de eerdere bezettingsbeweging naar een nadruk op het belang van gecentraliseerde revolutionaire groepen. Hoewel ze nog steeds de Franse Communistische Partij (PCF) verketterden, en dus ook haar zusterorganisatie de Italiaanse Communistische Partij (PCI), vanwege haar falen tijdens de gebeurtenissen in Mei, kopieerde een groot deel van de studentengroepen de interne problemen van de partij terwijl ze volhielden een stuk revolutionairder te zijn.
Revolutionaire groepen ontstonden door het hele land in de zomer van ’68 en velen sloten zich aan bij de stakende arbeiders. Deze aanwezigheid, geholpen door het overbruggen van fabriek en universiteit door de zogenaamde “arbeiders-studenten” (vaak proletarische studenten die hun studie bekostigden met fabriekswerk), leidde er toe dat veel groepen aanzienlijke invloed uit konden oefenen op de werkvloer en in sommige gevallen zelfs de bestaande vakbondsorganisaties helemaal weg konden vagen. Enkele van de meest succesvolle waren Potere Operaio (Arbeidersmacht) en Avanguardia Operaia (Arbeiders Voorhoede). Hoewel vele van deze groepen op een hiërarchische manier werkten had hun radicale invloed het effect dat veel arbeiders de vakbonden compleet afwezen tijdens conflicten en op hun eigen capaciteit voor organisatie gingen vertrouwen. Een typisch voorbeeld hiervan vond plaats in de Pirelli Bicocca fabriek in Milaan.
Begin 1968 had het management besloten om de contracten te herzien waarop de vakbonden een driedaagse staking aankondigden voor hogere lonen. De stakingen vonden echter nooit plaats omdat de vakbonden een magere loonsverhoging accepteerden van het management al snel nadat de onderhandelingen begonnen waren. De arbeiders van Pirelli Bicocca waren niet bereid om deze deal te accepteren en organiseerden het Comitato Unitario di Base (CUB, Verenigd Basis Comité) om de strijd voor hogere lonen door te zetten, los van de vakbonden. Gevormd op basis van het initiatief van ongeschoolde en kantoor arbeiders hield de CUB regelmatig massavergaderingen in de fabriek waarbij de vakbonden werden verketterd vanwege hun collaboratie met de werkgevers. Na verschillende stakingen en diverse keren het werk neer te leggen, georganiseerd door het CUB, wonnen de arbeiders hun loonsverhogingen.
Het succes van het CUB vond weerklank door heel Milaan en tijdens de zomer van 1968 werden er basiscomités gevormd in fabrieken door de hele stad. Al snel verspreidde dit zich naar andere steden in de industriële driehoek van noord Italië, Turijn en Genoa, en er werden blijvende banden gevormd in de omliggende industriële gebieden. De formatie van een basiscomité in een fabriek werd vaak gevolgd door een staking en als gevolg van de immense populariteit van de comités kwamen deze strijden samen met gezamenlijke eisen in een massale stakingsgolf tegen het einde van 1968.
Wat begon als een reeks stakingen gericht op loonsverhogingen ontwikkelde zich al snel tot een situatie waar eisen werden gesteld om de loonsverschillen op de werkvloer te verminderen, de werkomstandigheden te verbeteren en, wat de stakingen een landelijk karakter gaf, de eis voor loonsverhogingen van arbeiders in het zuiden, waarvan velen vaak een derde minder loon voor hetzelfde werk kregen. Verschillende stakingen die deze eisen ondersteunden vonden plaats in het zuiden en, toen ze het grote enthousiasme voor deze stakingen zagen, begonnen de normaal apathische vakbonden de strijd te ondersteunen.
In deze periode nam de onrust bij FIAT weer toe. Na een reeks wilde stakingen voor hogere lonen, begonnen door basiscomités, volgde een algemene staking, uitgeroepen door de vakbonden, van 1 dag door alle FIAT arbeiders in Turijn. Omdat velen de staking slechts als een symbolisch gebaar van de vakbonden zagen organiseerden de arbeiders en basiscomités een demonstratie ter ondersteuning van hun eisen op 3 Juli.
De demonstratie begon in de vroege ochtend toen duizenden arbeiders vertrokken vanaf de Mirafiori fabriek onder luid gebrul van de leus “Wat willen we? ALLES!”. De vakbondsbureaucraten die meeliepen met spandoeken die de overhead vroegen om vermindering van de levenskosten maakten het contrast met de militante FIAT arbeiders wel erg groot. Op de voet gevolgd door de politie brak er al snel conflict uit tijdens de demonstratie. Net zoals bij de gebeurtenissen van 1962 wierpen de arbeiders barricades op langs de Carso Traiano en vochten tot de volgende dag met de politie. Massale vergaderingen werden gehouden tijdens de daarop volgende week en stakingen werden een normaal verschijnsel bij de FIAT fabrieken in dat jaar.
De meeste stakingen van 1968 begonnen als wilde stakingen, zelfs al werden de vakbonden later gedwongen ze te erkennen om nog iets van geloofwaardigheid te behouden en het overgrote deel, zeker degenen waar de basiscomités bij betrokken waren, werden langs direct-democratische lijnen georganiseerd. Als gevolg hiervan werd het idee om verantwoordelijk aan de vakbonden af te staan verworpen. Naast de vorming van de basiscomités op de werkvloer werden tijdens de stakingen vele nieuwe vormen van strijd geïntroduceerd zoals de ‘Hik’ staking waarbij snel werd afgewisseld tussen werken en het werk stil leggen en de ‘Schaakbord’ staking waarbij verschillende delen van de fabriek rond verschillende tijden het werk neerlegden.
Comments