Wat doet een ondernemer wanneer hij iemand in dienst neemt? Hij koopt voor een vastgesteld aantal uren arbeidskracht van een arbeider, een werknemer. ln die tijd laat hij hem producten maken die op de markt te verkopen zijn. In minder tijd dan het totaal aantal uren dat de werknemer werkt, produceert deze zoveel producten dat uit de opbrengst van de verkoop zijn loon - om in zijn levensonderhoud te voorzien - betaald kan worden. De rest van de gekochte arbeidstijd wordt even productief gebruikt en uit de opbrengst dáárvan realiseert de ondernemer zijn winst. In het eerstgenoemde deel van de arbeidstijdtijd wordt waarde geproduceerd. In het tweede genoemde deel ook, dat is de meerwaarde. Deze meerwaarde, op de markt gerealiseerd als winst, kan de ondernemer 'vrij' aanwenden. Bijvoorbeeld om opnieuw te investeren.
Geabstraheerd van het natuurlijk veel complexere arbeidsproces zoals dat in de realiteit bestaat, zou je de meerwaardetheorie kunnen uitleggen met een voorbeeld. Een ondernemer koopt voor een werkdag van acht uur de arbeidskracht van een werknemer voor €100. Deze produceert in vijf uur een aantal producten dat de ondernemer voor €100 kan verkopen. De resterende drie uur werkt de arbeider ook. Dat is de meerarbeid waarin de meerwaarde wordt geproduceerd. De productieprocesondernemer slaagt er ook in de producten daarvan te verkopen, nu voor €60. Met die winst kan hij doen wat hij wil. Marx ontkent de ingewikkelde sociale, morele, economische en technologische context van deze productie niet, maar ziet in de kapitalistische toeëigening van de meerwaarde de kern van 'heel het loonsysteem'.
Slaagt de ondernemer erin de meerwaarde te vergroten door de werknemer langer te laten werken dan heet dit bij Marx de productie van absolute meerwaarde. Slaagt de ondernemer daarin door de arbeider efficiënter te laten werken, vooral door het inzetten van betere machines, dan heet dit de productie van relatieve meerwaarde. De noodzakelijke arbeidstijd voor een bepaald product wordt in het laatste geval korter, onder aanname van verder voorlopig gelijkblijvende verhoudingen. Dus de geproduceerde meerwaarde neemt toe. Bij de ontwikkeling van het kapitalisme richt de kapitalist zich noodgedwongen vaak vooral op de productie van relatieve meerwaarde, omdat de arbeidsdag per arbeider (vaak) niet verlengd kan worden. Deze is doorgaans zelfs korter geworden door de strijd van de werknemers en hun organisaties. De ondernemer moet dus blijven innoveren, zijn machinepark blijven vernieuwen, steeds maar weer.
Tegelijk zien we tegenwoordig dat de strijd om de absolute meerwaarde ook opleeft in nieuwe vormen. De ondernemer wil de werknemer een aantal uren of jaren langer laten werken en met allerlei vormen van 'slimmer werken' wordt geprobeerd de arbeidstijd op te rekken, in combinatie met efficiënte productieprocessen. Er worden mooie woorden gebruikt als sociale innovatie en het beter benutten van 'menselijk kapitaal'. Dit resulteert in een hogere uitbuitingsgraad en werkdruk, én een hoge arbeidsproductiviteit.
Dit nu, is de kern van Marx' beroemde meerwaardetheorie. Wat is hier zo bijzonder aan? In tegenstelling tot de meeste economen van zijn en vooral onze tijd stelt Marx de arbeid centraal. De inzet van de arbeidskracht voegt waarde toe. Alleen de ingezette arbeidskracht
biedt de uiteindelijke waardemaatstaf. Niet de schaarste, niet de machine op zich en niet de slimheid van de ondernemer. Wat overigens niet betekent dat al die aspecten niet mee zouden tellen in de economie. Sterker nog, in Het Kapitaal onderzoekt Marx dergelijke reële factoren in hun onderlinge verband. Hij komt tot de conclusie dat de uiteindelijke waardemaatstaf bepaald wordt door de arbeid.
De productieve arbeid is de fundamentele bron van de kapitalistische economie. Dit lijkt een weinig verrassende conclusie, maar de betekenis is vérstrekkend. Het is tevens een revolutionair perspectief. De door de arbeid geproduceerde waarde kan - wanneer dit principe wordt doorzien - het gevoel van eigenwaarde en het zelfbewustzijn van de werkende klasse enorm vergroten. Alleen arbeid voegt waarde toe, schept rijkdom. Van wie is die rijkdom dan? De meerwaardetheorie laat zien dat het niet vanzelfsprekend is dat de rijkdom de kapitalist toebehoort. Daarom is Marx' meerwaardetheorie niet alleen beroemd, maar evenzeer berucht, een permanent strijdpunt. Ze is een theoretisch wapen van de werkende klasse die de door uitbuiting verworven rijkdom van de kapitalist betwist.
In de economie is de inzet van de arbeidskracht essentieel. De maatschappelijke waarde van de arbeid geldt als algemene waardemeter. De waarde van de arbeid bepaalt de waarde van de producten (waren). Het is niet zomaar een vaste waarde van de arbeid, maar de waarde gebaseerd op de arbeidskracht die maatschappelijk nodig is om onder gegeven historische omstandigheden
een bepaald product te produceren, dat op de markt verhandeld kan worden.
De arbeidskracht wordt onder specifieke voorwaarden door de werknemer verkocht aan de ondernemer, die deze in hoge mate naar eigen believen kan inzetten. De meerwaardetheorie laat zien dat het profijt van de ondernemer op basis van de winst die hij maakt als hij zijn producten goed verkoopt, groter is dan het loon dat de werknemer terugkrijgt. In die zin is er sprake van uitbuiting. Die wordt concreet gevoeld wanneer de winsten hoog zijn en de lonen laag, dus de tegenstelling van rijkdom en armoede groter wordt.
Bron: 125 jaar Marx - red. Sjaak van der Velden (pg 55 - 56)
Comments