Het onderstaande is een fragment uit de tekst “What’s it all about”[1], een interview uit 2007 met de Franse anti-staats communistische groep Troploin door de Duitse groep Revolution Times.
RT: De relatie van democratie als ideologie en als politieke vorm van het kapitalisme is erg belangrijk. Voor ons is de centrale zwakheid van veel ‘antifascisten’[2] hun verdediging van de democratie en de afwezige of inadequate kritiek op de theorie en praktijk van de democratie als onderdeel van de klassensamenleving. Wij denken dat het mogelijk en noodzakelijk is om fascisme te bestrijden zonder ‘antifascisten’ te zijn, maar dat het onmogelijk is om kapitalisme te bestrijden zonder een kritiek op de democratie en ‘burgerrechten’ in theorie en praktijk te hebben. Stakingen en rellen zijn bijvoorbeeld niet democratisch. Wat is jullie mening? Hoe verhoudt democratie zich tot de formele en reële dominantie van het kapitaal?
T: Jullie hebben gelijk over stakingen en rellen: slechts enkelen hiervan vallen binnen de basiscriteria waarmee democratie gebruikelijk gedefinieerd wordt. Ze worden noch geboren, noch georganiseerd volgens de meerderheidsregel, minderheidsrechten, besluitnemende vergaderingen, een voorkeur voor debat boven actie, goedgekeurde en gerespecteerde procedures, etc. En toch noemen veel stakers en deelnemers aan rellen hun acties democratisch, en claimen ze het democratische ideaal te vervullen wat ‘verraden’ is door het parlementarisme. Maar wanneer ze het hebben over democratie, hebben ze het eigenlijk over iets anders, iets wat essentieel voor hen en voor ons is: zelforganisatie, de mogelijkheid om te handelen als gemeenschap, om voorbij de scheidingen en verdelingen te gaan, om zichzelf te laten bepalen door hun handelingen en niet door een vooraf bepaalde identiteit, om hun eigen leiderschap op te werpen, met andere woorden: autonomie. Als we een helaas ernstig gedevalueerde term mogen gebruiken, betekend voor hen ‘democratie’ de ‘vrijheid’. Het probleem is echter dat dit het privilege dat ze aan de politiek toekent vergroot. Het probleem is echter dat dit het privilege dat ze aan de politiek toekent vergroot.
En dit is veel meer dan slechts een kwestie van taalgebruik en woorden omdat spreken van democratie niet onschadelijk is, ze gaat uit van het idee van de democratie als principe, als voorwaarde voor de sociale verandering.
Overigens kan het antifascisme, in tijden van crisis, ook een radicale vorm aannemen en de klassenmaatschappij afwijzen. Terwijl ze dit doet, ontkent ze de tegenstelling tussen bourgeoisie en proletariaat niet: ze zet deze echter opzij, ‘voor het moment’, en geeft de prioriteit aan een andere tegenstelling: die tussen de democraten (ie. Bijna alle proletariërs, zoveel mogelijk kleinburgerij en de ‘progressieve’ bourgeoisie) en de fascisten (ie. De conservatieve bourgeoisie, een groot deel van de kleinburgerij en een aantal misleidde proletariërs). Simpeler gesteld ligt de moeilijkheid in het tegelijkertijd vasthouden van beide kanten van de theoretische stok: er is een fundamentele connectie tussen kapitalisme en democratie, maar kapitalisme breekt ook vaak met de democratie (laten we dit ontoereikende woord maar even blijven gebruiken).
Een zekere gelijkheid tussen waren (en tussen mensen in zoverre ze zichzelf moeten verkopen) plus de vrije circulatie van deze waren is noodzakelijk voor het loonarbeidsysteem: ze vereist de ruil tussen een som geld X en een product Y gekocht tegen haar marktprijs, en een relatief vrije ontmoeting tussen de bourgeoisie en een loonarbeider: de eerste koop de arbeidskracht van de laatste en betaald hem of haar wat nodig is om deze arbeidskracht te vernieuwen en een familie te onderhouden. Het democratische principe is perfect geschikt voor die ruil: een persoon, een stem.
Echter, kapitalistische ‘gelijkheid’ en ‘vrijheid’ gaan altijd samen met beperkingen extern aan de ‘gelijke’ ruil in zichzelf, en vaker wel dan niet wordt de loonarbeider uitgebuit in omstandigheden waar de politie evenveel macht als de markt heeft. Hoewel het loon- en winstsysteem beter bloeit in een parlementaire democratie, en hoewel dynamische vormen van kapitalisme meer en meer politieke en economische competitie introduceren, kent slechts een minderheid van de landen op deze planeet een parlementair of vertegenwoordigend regime. Kapitalisme werkt beter met democratie, maar doet het er vaak zonder mee, ten minste, voor een poosje… soms een erg lang poosje.
Jullie spreken over formele en reële dominantie van het kapitalisme. Eerlijk gezegd heeft de terugkeer naar (of herontdekking van) dat concept in de jaren ’60 en ’70 bijna net zoveel negatieve als positieve effecten op het revolutionaire denken gehad… We zullen haar belang niet ontkennen. Maar het zijn concrete historische situaties die de omwentelingen en bochten van de bourgeois politiek veroorzaken, de combinatie van parlementaire en autoritaire vormen, de periodieke transformaties van democratie in dictatuur en evoluties de andere kant op.
Het onderscheid dat Marx maakt in het “Onuitgegeven 6e hoofdstuk” van Het Kapitaal tussen formele en reële onderwerping van de arbeid aan het kapitaal betekend niet dat er een fase bestaat waarin het proletariaat alleen reformistisch had kunnen zijn en dan een andere (vanaf 1914, volgens de 3e internationale, of nu vanwege de huidige globalisering, volgens sommige kameraden) waarin de overheersing van het kapitaal zo compleet is dat er geen andere optie is voor het proletariaat dan om revolutionair te zijn. (Dit werken we iets meer uit in In for a storm[3]). Zodoende is er ook geen fase (formele dominantie) waarin de democratie onvermijdelijk is, gevolgd door een andere (reële dominantie) waarin ze zichzelf van haar inhoud en aantrekkingskracht ontdoet en ophoud het proletariaat te mystificeren. Zo lang als het kapitalisme bestaat, zal ze hervormingen uitbroeden en periodiek democratische aspiraties en praktijken baren. Democratie is geen rookgordijn dat opgelost wordt door een zekere kapitalistische fase. Zodra iets op het spel staat (realistisch gezien zoals wanneer fascistische of bureaucratische regimes ineenstorten of fictief, zoals in Frankrijk april 2002) hernieuwd de democratie zich.
Ten eerste zal het parlementaire systeem nooit overal regeren: in de ‘rijke’ en schijnbaar stabiele landen duwen onvermijdelijke sociale conflicten de Staat vaak richting een hardere positie; in zwakke en overheerste landen is het gebruik van burgerrechten vaak gevaarlijk voor de sociale orde en privileges van de heersende klasse en worden deze daarom regelmatig ingeperkt of onderdrukt door de politieke leiders of het leger.
Ten tweede, vanwege het gene wat we net zeiden, en omdat het parlementaire systeem geschikt is voor de interne logica van het kapitalisme, is het mogelijk voor het parlement, het partijleven en de burgerrechten om zo nu en dan weer op het toneel te verschijnen (vaak als doorzichtige farce, zoals in veel Afrikaanse of Aziatische verkiezingen). Massa’s staan klaar om te sterven voor ‘de democratie’, niet omdat ze geloven in de intrinsieke waarde van het stemhokje of de eerlijkheid van de gekozenen, maar omdat dit alles soms wat vrijheid en een verbetering van het dagelijks leven met zich mee lijkt te brengen, wat vaak deels waar is, in ieder geval voor eventjes. Wanneer de democratie heerst, is het vanwege iets anders dan haar eigen verdiensten. Er is altijd een bepaald sociaal element en een zekere hoop achter de aantrekkingskracht van de democratie.
Of ze nu zegeviert, verpletterd wordt of belachelijk wordt gemaakt, is de democratie onvermijdelijk in een civilisatie van handelaren en loonarbeiders. Er zal nooit een tijd komen wanneer alles volledig naakt, open en bloot ligt, de kille heerschappij van de bourgeoisie zonder enige betekenis of aantrekkingskracht.
In de afwezigheid van sociale onrust zal de beste radicale uiteenzetting over de ware aard van de democratie, van haar klasseninhoud, van de holheid van haar vrijheden, nooit enige democraat overtuigen (niet meer dan welke geniale revolutionaire tekst ooit iemand van reformisme heeft weerhouden). Even zozeer als hij zich neerlegt bij de terugkerende crisissen en oorlogen, weet de democraat maar al te goed dat zijn favoriete regime soms plaats maakt voor dictators: hij wenst simpelweg dat deze onderbrekingen zo zeldzaam en kort mogelijk zijn. En hij zal volhouden (met een mager bewijs om zijn claim te ondersteunen) dat de democratie kwaad doet, maar dat ze het enige systeem is dat dit kwaad erkent en probeert te beteugelen.
Radicale kritiek (op de democratie evenals op al het andere) is slechts zinnig als men in een werkelijk andere wereld geloofd, en dit geloof wordt pas een historische werkelijkheid wanneer massa’s klaar staan om voor zo’n wereld te vechten.
Troploin
[1] http://libcom.org/library/whats-it-all-about-questions-answers-troploin
[2] Als men hier spreekt over ‘antifascisten’, spreekt men niet over iedereen die zich tegen fascisme keert (een vanzelfsprekendheid voor ons, uiteraard), maar die van deze oppositie haar centrale positie maakt. Die van de voorstanders van het eenheidsfront, het volksfront, de ‘brede coalitie tegen rechts’, etc. en alle andere modellen waarbij men de strijdbijl van de klassenstrijd begraaft onder het mom van ‘eenheid tegen het fascisme’. Historisch gezien heeft deze positie, die zichzelf maar al te graag als ‘realistisch’ op de borst klopt, ironisch genoeg een erg slechte staat van dienst… (zie ook de tekst ‘When insurrections die’ van Gilles Dauvé)
[3] http://libcom.org/library/storm-crisis-way-troploin
Comments