Waarom niet de herfst van de communes? - Prima Porta

De volgende tekst werd geschreven als antwoord op de ‘intellectuelen’ van het sociaaldemocratische ‘Jacobin Magazine’ (dat zich hult in een pseudoradicale mantel) en gaat over het wel en wee van de Californische studentenbeweging van 2009, haar inspiratie door de Franse anti-CPE beweging van 2006 en wat het nog betekend om ‘eisen’ te stellen.

Submitted by CercleNoir on February 9, 2014

Ik hoorde de slogan “Occupy Everything” voor het eerst in 2009 tijdens de antiprivatiseringsprotesten die de universiteit van Californie opschrokken, waar ik een masterstudent was sinds 2007. Tijdens de eerste weken van het herfstsemester was die slogan langzamerhand iets specifiekers gaan betekenen, iets messcherps, op een manier die vertroebeld is geraakt in de huidige protestgolf. Op 24 september, toen studenten aan de UC Santa Cruz de Graduate Student Commons bezetten, kon men de woorden ‘Occupy Everything’ op de muren gegraffiti’d zien. Op het zelfde moment zagen we de publicatie van pamfletten en websites toegewijd aan het nadenken over en verspreiden van de bezettingen onder de slogan “Occupy Everything, Demand Nothing”. Maar het was de slogan van een voorhoede, niet de brede meerderheid van de demonstranten, en refereerde naar de controversiële tactiek waarbij campusgebouwen bezet en afgesloten werden met fietssloten en barricades zonder enige eisen of mogelijkheden tot de-escalatie. Bezettingen werden een betwiste tactiek zowel in als buiten de organiserende coalitie, vooral omdat het niet het punt was om onderhandelingen met het bestuur af te dwingen, maar om ‘business as usual’ te blokkeren – en ook om, in theorie tenminste, een stuk ruimte en tijd aan het kapitaal te onttrekken. Dit laatste punt bleek de achillespees van de UC bezettingen, omdat de bezetters zich moesten beroepen op de structuren en tijdskaders van het studentenprotest wat ze probeerden te overstijgen. Wat ze wilden was een commune – om te communiseren, beter gezegd – maar dit zou een verre horizon blijven tijdens de eerste twee jaar van de campusopstand.

Voor zover ik weet vond de tactiek van ‘no-demands’ bezettingen haar oorsprong in Frankrijk tijdens de 2006 anti-CPE protesten, toen het bestuur van de Sorbonne bij voorbaat alle toegang tot de campus had afgesloten om te voorkomen dat ze bezet werd, zoals het geval was geweest in Mei 1968 – een besluit dat, ironisch genoeg, een studentenbezetting uitlokte. De Franse wortels van de bezettingsbeweging gaan diep; in feite is er ongeveer een decennium aan para-academisch Frans Marxisme in de tactieken en ideeën van de eerste golf van bezetters van de UC en andere Amerikaanse universiteiten gewoven (de New School bezetting vond een jaar voor die van ons plaats) – niet alleen the coming insurrection, maar ook de teksten van het minder bekende collectief théorie Communiste, die zich tegen de bekende vormen van klassenstrijd keren, vooral die via de vakbonden, als mogelijke oplossingen voor de huidige crisis. Dit waren niet de enige voorouders van de UC bezettingen; die lijst is te gevarieerd om hier te herhalen. Ik wil slechts benadrukken dat de bezettingsbeweging rond 2009 in ieder geval deels door een specifieke Marxistische verzameling ideeën over het kapitalisme en de klassenstrijd werd ondersteund. Deze ideeën lijken verdwenen in het huidige debat over de toekomst van Occupy – tot ons verlies naar mijn mening.

In 2009 was de tactische afwijzing van eisen bedoelt als een motie van wantrouwen in het systeem van de loonarbeid, en ook in de instrumentalisering van onderwijs als een middel voor het reproduceren van dat systeem. Bovendien werden de bezettingen gezien als een signaal, voor sommigen instinctief, voor anderen intellectueel, dat de horizon van de strijd niet die van het oude socialisme was: er is niet langer de mogelijkheid om terug te keren naar het ‘paradijs van de arbeidersstaat’; vandaag de dag zal de revolutie gebouwd worden door het apparaat van redistributie op te bouwen aan de buitenkant, in de koude van de commons, zonder lonen of uitkeringen. Waar de weigering van het werk ooit het eindpunt van de autonomistische strijd was begrepen de campusbezetters dat de inzet omgedraaid was: de rebellen waren hier niet de werkenden maar de werkelozen, de schuldenaars, de precaire arbeiders en de sociaal en economisch marginalen. Deze overwegingen geven misschien geen leven aan de huidige bezettingsgolf, maar ze leven nog steeds voort in de tactieken van de Occupy beweging.

Nu de lente eraan komt zal het cruciaal zijn om de bezettingstactiek opnieuw te overdenken, samen met de geschiedenis van het kapitalisme en de klassenstrijd. Momenteel lijken bepaalde delen van de beweging tevreden met een vergeetachtige kijk op de bezettingen en vergaderingen, die ze beschouwen als de voorbode van een terugkeer naar het na-oorlogse progressivisme. De Occupy Wall Street eisen-werkgroep riep bijvoorbeeld op tot een “massale publieke werken en publiek dienstenprogramma met directe overheidswerkgelegenheid voor de huidige vakbondslonen, betaald door middel van het belasten van de rijken en bedrijven, door het onmiddellijk beëindigen van alle Amerikaanse oorlogen en de hulpverlening aan autoritaire regimes om zo 25 miljoen nieuwe banen te scheppen”. Hoewel dit allemaal leuk en aardig is hebben ze als hun voorwaarde de incorrecte aanname dat de verzorgingsstaat een soort tijdloze vorm van het politiek en economisch ‘goed’ vertegenwoordigd. Maar de verzorgingsstaat was slechts in het leven geroepen als een partijdige verzameling belangen – die van de kapitalisten – en had nooit gebouwd kunnen zijn behalve tijdens een reeds voorbije periode in de globale ontwikkeling van het kapitalisme, toen de kosten van de verzorgingsstaat en hoge werkgelegenheid gecompenseerd konden worden door de winstgevendheid van productiemodernisering. Ja, de arbeidersbeweging dwong de kapitalisten om een groot deel van de kosten voor de sociale reproductie van de arbeidersklasse te internaliseren, maar dit deed ze in een tijdperk van spectaculaire groei. Niks is verder van de situatie vandaag de dag. Besef dat de grootste uitbreiding van de verzorgingsstaat plaatsvond tijdens het gouden tijdperk van het kapitalisme in de jaren ’50 en ’60: het punt was niet om een goede, rechtvaardige of eerlijke samenleving op te bouwen, maar om de arbeiders verder het productiesysteem in te trekken, om dat systeem uit te breiden om bijna ieder aspect van het leven te bedekken. Als de 20e eeuw al de proletarische utopie was, was ze ook haar hel.

Geen enkele hoeveelheid wishful thinking zal de dagen van hemel en hel echter terugbrengen. Vandaag de dag is er alleen de hel, kil en noodlottig. Het kapitalisme is al aan het haperen sinds eind jaren ’60, toen haar vorige tijdelijke fix – de snelle modernisering van de productie in de geavanceerde economieën, gekoppeld met een redelijk forse sociale welvaart – ophield te werken. Als de verzorgingsstaat staat te lonken aan de horizon van het Zuccotti Park, is dit slechts als luchtspiegeling, een optische illusie in de reflectie van de schilden van de oproerpolitie. Dit is niet bedoeld als minachting ten opzichte van de bezetters, verre van. Als er iets bemoedigend is aan Occupy, is het dat in de eerste weken van de huidige bezettingsgolf er werkelijke communes opgezet werden in letterlijk tientallen Amerikaanse steden, die gratis voedsel, onderdak en eerste hulp uitdeelden aan iedereen die langs kwam. Ongeacht het feit of ze hun activiteiten zagen door een Marxistische lens of niet, heeft dit nieuwe soort bezetter al bereikt wat wij bij de UC bezettingen niet konden bereiken in die onstuimige dagen in 2009, het proberen een levend, ademend communisme op te bouwen in de minst communale plekken denkbaar.

Critici zullen zeggen dat hoewel deze kleine communistische handelingen allemaal leuk en aardig zijn, ze nooit in staat zullen zijn om de miljoenen te voeden die afhankelijk zijn van het kapitalisme voor hun dagelijks brood.

Dit is correct, maar alleen als men de beweging beschouwt als een alles-of-niets gok: vernietig het kapitalisme of geef op. We hoeven ons niet vast te houden aan deze schijntegenstelling, die rust op de veronderstelling dat communisme een verandering van het eigendom van het kapitaal (van top-down naar bottom-up) zal zijn in plaats van een aanval op het totale systeem. Hoewel de ‘dictatuur van het proletariaat’ levensvatbaar leek tijdens het tijdperk van gecentraliseerde industriële productie, is de productie en circulatie van kapitaal vandaag de dag meer discontinue dan ooit; de arbeidskrachten zijn verdeelder dan ooit. De wind van de revolutie waait niet langer uit de stervende fabrieken en scheepswerven maar van buiten de rangen van de vaste loonarbeid. Voor arbeiders in de gedeindustrialiseerde wereld is het nu een kwestie van het overleven van baanverlies en het opdoeken van de sociale diensten – en op het scherpst van de snede van de klassenstrijd, van het opheffen van het systeem van de loonarbeid in haar geheel. Dit is, denk ik, de rol die de beweging van de communes speelt ten opzichte van het kapitalisme: niet om arbeiders de ‘controle’ te geven over het systeem van uitbuiting, maar om het fundament te leggen voor een aftocht uit dat systeem. Het zou niet verbazend moeten zijn dat de bezettingen veilige havens zijn geweest voor de werkelozen en daklozen, en dat de politieagenten die ingezet werden om de kampen leeg te vegen goedbetaalde ‘suburbanites’ waren. Terwijl de beweging van de communes vooruit stormt, zullen deze scheidingen, tussen diegenen met een vast loon en de loonlozen, tussen de zelf-politionerende ‘professionals’ en de communards, slechts groter worden. Deze scheiding moet niet gezien worden als extern of tegengesteld aan de beweging; ze is haar helderste uitdrukkingsvorm.

Wat betreft de praktische taken van de communes verwijs ik naar Théorie Communiste’s verslag van wat ons te doen staat, en hoe: Het proces van communisering begint, zeggen ze, met

de vernietiging van de valuta: dit betekent dat arbeiders de banken aanvallen waar hun rekeningen en die van andere arbeiders zich bevinden, wat het nodig maakt om hier zonder te leven; dit betekent dat arbeiders hun ‘producten’ direct aan henzelf en de gemeenschap moeten verstrekken zonder tussenkomst van markten; dit betekent het bezetten van lege huizen door daklozen, wat de bouwvakkers ‘verplicht’ om deze gratis op te leveren en daarmee in hun eigen behoeften te voorzien door naar behoeven uit de winkels te nemen, wat de hele klasse ‘verplicht’ om voedselvoorziening te collectiviseren, etc. Laten we hier duidelijk over zijn. Er is geen enkele maatregel die, in zichzelf, ‘communisme’ is. Het herdistribueren van goederen, het direct circuleren van productiemiddelen en rauwe materialen, het gebruik van geweld tegen de staat: delen van het kapitaal kunnen sommige van deze dingen onder bepaalde omstandigheden bereiken. Dat wat communistisch is, is niet het ‘geweld’ in zichzelf, noch de ‘redistributie’ van de rotzooi die we overerven van de klassenmaatschappij, noch de ‘collectivisatie’ van de meerwaarde slurpende machines: het is de aard van de beweging die deze acties verbindt en hieraan ten grondslag ligt, wat hen tot momentopnames maakt in een proces dat slechts verder kan communiseren, of anders vernietigd wordt.

Hoewel ik het moeilijk vind om me een scenario voor te stellen waarin arbeiders vrijwillig de middelen van hun levensonderhoud (onder het kapitalisme) vernietigen, lijkt deze stelling correct door te benadrukken dat welk alternatief voor het kapitalisme dan ook moet beginnen met het opheffen van het privé-eigendom. Dit kan variëren van het onteigenen van goederen en ruimtes tot het blokkeren van fabrieken, snelwegen en raffinaderijen maar het kan ook het opnemen van huidige eigendommen voor communaal gebruik zijn – het gebruik maken van de functionele capaciteiten van geld, onderdak en technologie om de ontwikkeling en uitbreiding van een loonloze samenleving te garanderen. Maar vergis je niet: wat ‘communistisch’ is aan de commune is niet de som van radicale acties die in naam van het collectief worden uitgevoerd. Het voeden van en onderdak bieden aan de daklozen en werkelozen zijn lovenswaardige activiteiten, maar ze zijn in zichzelf niet antikapitalistisch. Hetzelfde geldt voor stakingen, havenblokkades, schuldenopheffing en de herbezetting van huizen in beslag genomen door de hypotheekverstrekkers. Wat de verdiensten van deze acties ook zijn, ze zijn verwaarloosbaar qua communistische inhoud in de afwezigheid van een algemene beweging voor de opheffing van het privé- eigendom en de loonarbeid. Het punt is niet om de werkelozen weer aan het werk te krijgen maar om het mogelijk te maken om te leven zonder lonen of persoonlijk kapitaal. En voor de critici die aan komen met “Maar mensen willen banen – en daarnaast, zonder loon zou niemand kunnen overleven” antwoorden wij dat het fundamentele probleem van het kapitalisme is dat het gebruik van onze capaciteiten, talenten en middelen gebukt gaat onder het juk van de motor van de kapitalistische accumulatie. Het is geen utopie van luieren wat wij voorstellen, slechts een samenleving waarin onze capaciteit om te creëren niet langer een product is op de markt maar gebruikt wordt voor de onmiddellijke ondersteuning van ons gezamenlijk levensonderhoud.

Als wij spreken over de communes, zijn we niet geïnteresseerd in ‘opzettelijke gemeenschappen’ of het terugtrekken in de wildernis. We eisen gewoonweg dat de voorwaarden voor een vrij leven, al is het tijdelijk, gevestigd worden in de Occupy kampen om veralgemeend te worden. De term communisering beschrijft geen overgang van een economisch systeem (kapitalisme) naar haar tegendeel; in plaats daarvan wijst ze op een proces (communisme) waarmee kapitaal direct en onmiddellijk afgebroken wordt in de middelen van sociale reproductie voor iedereen – dat is, voor al diegenen die er niet langer tegen kunnen om te leven onder het kapitalisme of hieruit uitgestoten zijn. Het punt van de beweging van de communes is om de capaciteiten te ontwikkelen die zoveel mogelijk mensen in staat stellen om zich los te koppelen van het systeem van de loonarbeid en het privé-eigendom; dit kan slechts gedaan worden door middel van een toegevoegd proces, wat begint met kleine communiseringshandelingen waardoor nieuwe relaties en capaciteiten ontwikkeld worden – bijvoorbeeld, door voedsel en eerste levensbehoeften gratis te verdelen, door lonen en huren/hypotheken van diegenen met banen en huizen te collectiviseren, door algemene vergaderingen en andere vormen van zelfbestuur op te zetten, door de onteigening van ongebruikt bezit en bronnen te organiseren, door een verbreding en verdieping van solidaire productie met lokale producenten, etc. De basisformule van communisering is simpel: door het privé-eigendom op te heffen, maken we een vrij leven mogelijk, zelfs als dat slechts lokaal en tijdelijk is; door een vrij leven mogelijk te maken, maken we de uitbreiding van de communes echter onvermijdelijk.

Aan de critici van de beweging van de communes hebben we slechts te zeggen dat de enige beperkingen voor de communisering opgelegd worden door de denkvormen die het kapitalisme ons achterlaat. Wij zijn communisten wanneer we samenwerking boven competitie stellen, het sociale over het egoïstische leven. Op dezelfde manier zijn we reactionairen wanneer we ons terugtrekken in de ‘comfortabele’ afsluiting van eigendom en overheersing. De accumulatiesamenleving zal niet worden omver geworpen door ruimtes en middelen ‘over te nemen’ en ‘vast te houden’, ze zal afgeschaft worden wanneer ruimtes en middelen gebruikt worden op een manier die ons in staat stelt om te leven zonder kapitalisme. We hoeven geen specifieke scrupules te hebben over hoe we dit gaan doen; het is bijvoorbeeld van geen belang hoe we de materialen verzamelen om de commune op gang te houden – of we hier nu voor betalen, ze bouwen, ze stelen of ze op krediet kopen – zo lang als ze de commune in staat stellen om te groeien, om meer kapitaal op te zuigen en af te breken, als een fagocyt in de economische bloedsomloop. Noch doet het er toe of de commune deze middelen vanaf het allereerste begin heeft; het punt is om ze te verkrijgen, en dat duurt nu eenmaal een poos. Hoewel het zeker van belang is wat voor ruimtelijke vorm de communes in nemen, maakt het gecentraliseerde model van OWS al plaats voor meer gedecentraliseerde ruimtelijke regelingen. Het lijkt er inderdaad op dat de geografie van de communisering de komende maanden op en neer zal gaan tussen centralisering en verspreiding, tussen zichtbaarheid en onzichtbaarheid.

De lente zal veel nieuwe experimenten en tactieken brengen: nieuwe kampen, nieuwe gekraakte huizen en gebouwen, niet te voorziene blokkeringen van industrie en commercie – en ook nieuwe vormen van reactionair geweld gericht tegen de beweging. We moeten ons echter herinneren dat we geen echte bedreiging voor het kapitalisme zijn als we de banden die ons binden onaangetast laten. We zullen falen als we slechts het heroveren van de verlaten of door de hypotheek afgenomen huizen ondersteunen zonder de ‘heiligheid’ van het eigendom, inclusief dat van ons, in twijfel te trekken. We zullen falen als we onze lonen niet omzetten in een gemeenschappelijke bron van communaal levensonderhoud. We zullen falen als schuldenaars in eenzaamheid moeten lijden. Er kan geen beweging van communes zijn als protest slechts een buitenschoolse activiteit van loonarbeiders is: arbeiders moeten kiezen of ze zich bij de communes aansluiten of bij de bazen en bestuurders. Vergis je echter niet: de machine van de communisering is slechts warm aan het lopen; haar motor staat te ronken.

Het tijdperk van de Partij is voorbij – lang leve de communes!

Comments