Papieren Geweren - Kirilov

Dit is een vertaling van de tekst ‘Paper Rifles’ van Kirilov zoals die verscheen in het boek ‘Revolt and crisis in Greece: between a present yet to pass and a future still to come’.

Submitted by CercleNoir on January 10, 2013

Vier afgebrande auto’s, gebruind door de vlammen, vergrijsd door de as, staan parallel naast elkaar; zij aan zij aan zij aan zij, passagiersdeuren op het asfalt, ramen die nalatig naar de hemel turen. De nacht voordat ik aankwam in Athene waren de auto’s omvergeworpen vanaf hun normale rustplaatsen en in brand gezet om een barricade voor de poorten van de nationale technische universiteit op te werpen tegen de oproerpolitie. Met z’n drieën stonden we alleen voor de Polytechnische universiteit, een zeldzaam en onkenmerkend stil moment die december, waar alleen de zon, in haar hevige strijd met de wolken, enig teken van conflict vertoont. Om uiteindelijk een stemming te kiezen koos de dag langzaam een overwinnaar, en ik nam even lang de tijd om naar de sedans te staren, in hun rijen met perfecte afstand ten opzichte van elkaar, rustend als domino’s die klaar staan om om te vallen bij de geringste aanraking van een kind. Ik besloot dat de symmetrisch uitgelijnde wrakken meer op een kunstwerk voor in het stadspark leken dan op de nasleep van een opstand. In plaats van in het zwart gehulde opstandelingen, beeldde ik me druïden – misschien wel de eerste echte ‘gemaskerden’, koukouloforoi zoals de Griekse media ze noemt – in die afgefakkelde auto’s boven rotsen verkozen en ongezien de hele nacht door hadden gewerkt aan een soort Brutalistisch Stonehenge. In mijn dagdroom werken deze “bekende onbekenden” voorzichtig maar efficiënt, laten ze de nacht onverstoord, om zich te verzekeren dat de stad de volgende ochtend verbaasd wakker wordt bij dit automonument toegewijd aan de rebellie.

Terwijl we genieten van de vluchtige rust, worden we verraden door onze voetstappen omdat ons pad over Stournari straat, met haar tapijt van losse stenen en gebroken glas, stille stappen onmogelijk maakt. Terwijl ik Exarcheia inwandel, gedragen door iets buiten mezelf, verliezen de graffiti slogans en de kleurrijke posters die decoreren wat nog over is van de architectuur de strijd om mijn aandacht van het verkoolde geraamte van wat ooit een gebouw met vijf verdiepingen was. Als een kanker die zo snel om zich heen grijpt dat haar groei zichtbaar is, dringen de donkere sintels de overblijfselen van de muren binnen. De vuurstorm van afgelopen nacht beroofde deze voormalige computer megawinkel van haar façade, slokte haar siliconenhandel op en verving het bouwwerk met een gapende holle grot. En grotten zullen grotten blijven, of ze nu natuurlijk of artificieel zijn, ze zullen de rol spelen die ze al sinds de oudheid spelen, door allegorieën door te geven, boodschappen over te brengen met verblindend licht. Ik begon de dwaasheid te herkennen in de verbeelding dat deze scene een product van nauwkeurig ambachtschap was. Dit was overduidelijk het product van pure woede, en kon niks anders dan dat zijn.

Een excessieve woede, een onophoudelijke woede, een woede die door alle ruimte snijdt, ramen verpulverd, werpstenen uit het plaveisel rijt en zich uiteindelijk begraaft in mensen; hun innerlijke kern trillend nalatend als handen na een vuistgevecht. Eenmaal binnen veranderd de woede zoals ze zelf veranderd wordt, wordt ze compleet anders terwijl ze in wisselwerking haar gastheer veranderd, smelt ze de dode, verrotte lagen weg en legt ze nieuw leven bloot. Gehoorzamend aan haar eigen rationaliteit, reist ze op een schijnbaar sporadisch pad, treed ze lichamen binnen en verlaat ze deze weer, nestelt ze zich in alles dat ze tegen komt zoals de geur van seks zich nestelt in alles wat aanwezig is in de hete slaapkamer van een geliefde. De vlijmscherpe scheermessen die we opslokten, in dwangvoeding sinds onze geboorte, die we, ongeacht of we dit nu willen of niet, allemaal pijnlijk in ons dragen – van ons werk naar de school, naar de gevangenis en weer terug naar een thuis dat bijna niet te onderscheiden is van het laatste – werden eindelijk ferm in onze handen gedrukt. En datgene dat gespaard bleef door onze sneden, die fragmenten van deze vieze, miserabele wereld die we niet in stukken hebben gehakt, werden overgelaten om opgeslokt te worden terwijl deze kwaadaardige passies zich ingroeven in de onderlaag van de realiteit en gewelddadig veranderingen aanbrachten op het niveau van de pure substantie, alles tot het laatste ding weg vagend van binnen uit.

In deze context van absurde en ondragelijke communicatie waarin ieder van ons tragisch gebonden is, als in de val van een paradoxaal bevel – om te ‘spreken’ moet men ‘communicatie’ afzweren en om te ‘communiceren’ moet men ‘spraak’ afzweren!

- Curcio en Franceschini (de historische oprichters van de Rode Brigades)

Opstand nestelt zich net zo diep in mensen als in de diepten van de maatschappij. In haar dringende taak van verwoesting, slaagt de opstand er in om de statische, onveranderbare ‘aard’ van de mens tot haar slachtoffer te maken. Menselijkheid wordt dan benaderd als een ware creatie, als een potentie om vervuld te worden in het geconstrueerde heden. Met het ontvouwen van nieuwe manieren van leven bloeien nieuwe manieren van ervaren op; van waarneming van omgeving en tijd, en nieuwe relaties tussen mensen; interacties en communicatie. Door objecten van hun namen los te koppelen, symbolen van wat ze symboliseren, holt de rebellie dingen uit die de realiteit, in haar eeuwige golfbeweging, aan onze voeten doet aanspoelen als de nutteloze overblijfselen van een schipbreuk. Eerder dan diepere betekenissen en alternatieve referentiekaders opnieuw op te bouwen, ontwikkelen nieuwe en ongekende manieren van menselijke expressie zich om samen te vallen met veelvoudige veranderingen door zich te openen naar het veld van de mogelijkheden. Teruggedreven naar de slopende normaliteit van het dagelijks leven, ondermijnd door de gewapende vrede die constant alle oprechte ervaring vernederd en alle communicatie tot platte informatie reduceert, ben ik nu bijna niet meer in staat om me voor de geest te halen wat ik meemaakte tijdens die warme december in Athene. Iedere poging daartoe daalt zonder pardon af in bloemrijk hermetisme en jargon, gekoppeld met ongewilde verbale chairoscuro effecten: anekdotische overdrijvingen van de hoogste trede.

Om deze glossolalische toestand wat botter te beschrijven zou men kunnen zeggen dat de smaak van de vrijheid nooit benoemd zou kunnen worden in een taal die gewend is aan hielenlikken. Desondanks is wat volgt, na talloze vruchteloze pogingen, enkele bleke overleveringen van de beelden, emoties en herinneringen die misschien alleen adequaat afgeschilderd hadden kunnen worden in die te korte periode van mijn leven toen ik, samen met anderen, geloofde dat alles mogelijk was. Als bevlekte emulsies omhooggehouden tegen een schemerlicht, poogt ieder verhaal op negatieve wijze de onuitsprekelijke transformaties in mensen te beschrijven, door het nodeloze in detail te beschrijven om zo het noodzakelijke wat af te kaderen. Deze methode produceert onvermijdelijk omgekeerde representaties, waar het licht als donker verschijnt en het duister als licht. Daarmee, door de schade van de tijd, is de onvermijdelijke uitkomst van mijn aanbod nu een wazig portret, beelden die slechts helder gezien kunnen worden als men vergelijkbare veranderingen ondergaat, van binnenuit diezelfde verloren momenten.

De tijd is gekomen om het

ethisch rechtvaardig als de ultieme praktijk te vestigen.

Om het leven tot gedicht te maken.

En het leven tot gebruik te maken.

- Katerina Gogou

Niet in staat om het tempo waarmee de gebeurtenissen zich voltrokken bij te houden, neigen mijn herinneringen er naar om zich te vermengen en soms zelfs met elkaar te botsen; waardoor soms gebeurtenissen uit mijn geheugen verdwijnen waarvan ik zou willen dat ik ze me kon herinneren. Ik kan me dus niet precies herinneren wanneer ik hem ontmoette, maar als ik terugdenk aan de demonstraties, de vergaderingen en de bijeenkomsten kan ik hem daar vaak plaatsen. Hij was knap, met een lengte die hem lichtjes liet bukken als hij met je sprak en, net als Orwell’s Italiaanse anarchist in ‘Saluut aan Catalonië’, spraken er verhalen uit zijn kenmerkende gelaatstrekken, detailleerden ze zijn persoonlijkheid; zo vol vna openhartigheid dat er geen plek over bleef voor wildheid. Zonder enige van die legendarische Italiaan’s gerechtvaardigde agressie, was zijn gezicht eerder meelevend en zorgde het ervoor dat je hem onmiddellijk aardig vond. Belangrijker nog, ik wilde dat hij mij aardig vond; omdat hij een unieke manier van begroeten had, met een glimlach die je je eigen uniekheid liet herkennen. Veel te nederig om het af te dwingen, kreeg hij respect vrijwillig toegewezen, niet alleen vanwege zijn gedrag maar waarschijnlijk omdat iedereen een glimlach aan hem wilde ontlokken.

Tijdens de grote demonstratie in december, na het einde van de mars, brak er een voorspelbare confrontatie uit die slechts tijdelijk onderbroken werd door het Israëlische traangas van de oproerpolitie, een grote ruimte tussen ons en hen achterlatend. Van binnenuit de massa, op veilige afstand van de knuppels van de politie, kon ik vaag iets onderscheiden, iets dat zich een universum verder leek af te spelen, zich in iedere richting bewegend behalve in de linie-formatie van de MAT (oproerpolitie). Je kan me verdenken van over-verfraaiing wat je wilt, je kan me er zelfs voor veroordelen, maar ik zweer dat dit bijna niet te onderscheiden object aan mijn twee door traangas verbrandde ogen verscheen als een ster, verstrikt in alle instabiliteit en chaos van een drietallig kosmisch stelsel. Gegeven de complexe dynamiek tussen de MAT, de boulevard en deze nevelige massa, de manier waarop ze elkaar aantrokken en afstootten, golven van kracht uitstotend en uitwisselend, kan ik niet overtuigd worden van iets anders dan wat ik zag: de chaotische interactie tussen verschillende hemellichamen.

Het was pas toen deze drieling dichterbij kwam dat ik hem herkende, in zijn eentje. In plaats van zijn veelgezochte glimlach zag ik, door zijn gasmasker heen, zijn ontblootte tanden tegenover de linie van oproerpolitie. Met meer beestachtige eigenschappen dan menselijke, stormde hij hals over kop op hun schilden af met de impact van een wilde kudde en meteen na de botsing, met een kleine draaiing, wendde hij zich naar de zijkant en wierp zichzelf met dezelfde kracht tegen een bankgebouw, om deze beweging keer op keer op keer te herhalen.

Met zijn rug gericht op de groep van toeschouwers, kwam hij ietsje dichter naar ons toe na iedere klap, en vanaf waar ik stond begon ik de Griekse uitdrukking “liters op zijn schouders” te begrijpen omdat het duidelijk werd dat hij ons allemaal in zijn rugzak kon dragen, ongebroken door het gewicht, en het gevecht met dezelfde intensiteit zou kunnen doorzetten. Samen met enkele andere internationalen maakte ik een vergeefse poging om achter hem aan te stormen om meteen teruggedreven te worden, niet door knuppels of schokgranaten, maar door de energie die van de politie afkwam toen ze naar voren stormden. Nu slechts enkele stappen van hem verwijderd kon ik zien dat hij op de een of andere manier gezegend was met een buitengewone mogelijkheid om iedere versleten, rigide benaming los te laten en zich te transformeren in wat hem en zijn doel op dat moment het beste uitkwam. En na wat een erg zorgvuldige selectie bleek, stormde hij met de kracht en lenigheid van een atleet op de advertentiepaal in een bushokje af, sloeg het aan stukken en met de schoonheid en gratie van een danser dreef hij langs de uithalen van de oproerpolitie, naar de andere kant van de straat. Hij sloeg de ruit van een ongelukkig geparkeerde sedan open en toen anderen hem kwamen versterken, richtten zijn handen zich in de auto om die in haar neutraal te zetten.

Ik kan van stad tot stad gaan, of de hele aarde rondreizen, te voet als het nodig is, kijkend naar de originele kunstwerken en de monumenten en pracht en praal die ons verleiden om de hoogtepunten van de menselijke bekwaamheid te heroverwegen. Ik kan mijn verbeelding me laten verplaatsen naar het publiek van het Théatre de Champs-Elysées om de originele schok van de schandalige Nijinsky opvoering mee te maken, of simpelweg gaan liggen en de meest fantastische droom dromen. Echter, gemeten tegenover wat er gebeurde in die demonstratie, het vervagen van de grens tussen mogelijkheid en realiteit, de krachtige eenwording van wat we zijn met wat we kunnen doen, zou ieder van deze dingen verschijnen als loom, ongeïnspireerd en zelfs een beetje walgelijk; slechts ondergeschikte beelden van schoonheid gekleurd door het onderworpen bestaan dat we toegewezen krijgen. Sinds die dag kan ik stellen, met ongeëvenaarde zekerheid, dat al het andere een pure teleurstelling is geworden wanneer het naast het pure experiment van leven gehouden wordt, waar voor hem “de straten kwasten werden, de pleinen paletten”; waar de maximale dimensies van de menselijke creativiteit alleen opgeroepen kunnen worden door de Shiva-achtige dans van de verwoesting te dansen.

En, tot ieders verbazing, en met perfecte choreografie, werd de auto naar het midden van de straat gebracht en werd ze met een stevige duw richting de even gechoqueerde oproerpolitie geworpen die eindelijk stopten met hun voorwaartse tocht.

We zullen als nieuw zijn, lieveling,

we zullen alles wat oud en verdorven is,

alle rotte kleinburgerlijke neigingen en zonden,

wegwassen

met bloed.

- Giaconda Belli

Na bijna twee jaar van reflectie en meerdere bezoeken, wordt ik nu pas langzaam in staat om over alles wat ik meegemaakt heb heen te gaan, om het onder te verdelen in hetzij universele culturele fenomenen, specifiek Griekse zaken of bizarre gebeurtenissen uniek aan een opstand. Omdat mijn introductie in Griekenland samenviel met de allereerste opstand die ik ooit mee had gemaakt, neigen sommige reflecties van mij er nog steeds naar om onlosmakelijke combinaties van alle drie te zijn, zoals bijvoorbeeld het voor het eerst horen van de epische kreten van Antartika, muziek uit de Griekse burgeroorlog, uit de luidsprekers van het bezette GSEE gebouw. De passieve opname van de zintuigen, die zich intens en antagonistisch op mij stortten, opschortend heeft de golfbeweging van de opstand het effect dat ze alledaagse omstandigheden versterkt die normaalgesproken in de vorige categorieën zouden vallen: tot op de dag van vandaag verlang ik nog steeds, met een bijna beklemmende nostalgie, naar de smaak van collectief geplunderd voedsel, naar de warmte, de geur en het geluid van de dozijnen uitgeputte opstandelingen, tegen elkaar aan gekropen, slapend in de eerste beste rustige plek die ze konden vinden.

En die manifestatie voor het hoofdbureau van de Atheense politie staat helemaal op zichzelf, die is niet tussen de andere voorbeelden te scharen; niet alleen vanwege wat daar gebeurde maar, veel belangrijker, vanwege wie daar kwamen opdagen. Ik ben er zeker van dat ik nooit meer een manifestatie met zoveel kinderen zal zien, en ik bedoel letterlijk kinderen, sommigen zo jong als 10 of 11 jaar. En van allerlei soorten, houdingen en subculturele allianties, inclusief stijlen die apathie en apolitiek schreeuwen ongeacht het land: emo-jongeren, high-school voetbal en rugby sterretjes, gala koningen en koninginnetjes. Vanaf een afstand kon je de linksistische* vlekken amper zien in de zee van kinderen, de oude krantenverkopers waren bijna niet te onderscheiden van de ouderejaars die even lang waren. De opstand had in haar vreugde alle serieusheid uit het meestal plechtige ritueel gehaald en hoewel sommigen, in kleine groepjes lachend, pratend en roddelend op die manier waarop alleen scholieren dat kunnen, waren anderen bezig om op speelse wijze de politie te vernederen door hen met eieren, tomaten en sinasappels te bekogelen. Na achterom te kijken om zeker te zijn dat hun vrienden goedkeurend toekeken, gooiden de dapperdere onder hen stenen naar de politieagenten die het bureau bewaakten. Toen die trend zich begon te verspreiden vuurde de MAT, niet in staat om ook maar de kleinste terugslag voor hun dagelijkse gedrag te incasseren, een traangasgranaat op de groep af. Na het schot brak een rel uit en verspreidden mensen zich zonder enig vooraf opgesteld plan of richting, in en uit de zijstraatjes en op en neer de boulevard. De plotselinge explosies van de schokgranaten, de hitte van de vlammen, de krassende en piepende klappen van de schilden van de oproerpolitie die gespleten werden door de onophoudelijke stenenregen streden met elkaar om dominantie binnen deze chaos.

Gegeven de willekeur van de situatie maakten we een totaal willekeurige draai richting een schijnbaar verlaten straat, die compleet geïsoleerd zou zijn geweest als er niet een jonge puber aanwezig was geweest, van rond de moeilijk in te schatten leeftijd van dertien jaar. We hadden hem bijna niet gezien omdat slechts een deel van zijn kleine postuur zichtbaar was, namelijk zijn voeten die enkele centimeters boven de grond hingen. De rest van zijn lichaam werd volledig opgeslokt door een grote vuilniscontainer. Waarschijnlijk als gevolg van onervarenheid duurde het onverwachts lang voordat hij de inhoud in brand had staan. De daaropvolgende frustratie absorbeerde hem volledig in zijn taak, iets waardoor hij zich totaal niet bewust van zijn omgeving was. Hij had dus niet door dat een vrouw, gekleed in een casual zakenpak zo typerend voor haar leeftijd, hem dicht van achteren naderde. De vrouw, die met gemak zijn moeder had kunnen zijn, was gaan schuilen in een winkel toen de rel begon, maar was, in haar aanname dat het ergste deel van de storm voorbij was, de afgelegen steeg in getrokken. Erg rustig legde ze haar hand op de schouder van de jongen. We waren te ver weg om te horen wat ze precies zei tegen de geschrokken knul, die zich prompt omdraaide, geschrokken van haar aanraking, dus renden we naar hem toe, om onze pas langzaam te vertragen toen we beseften dat de vrouw alleen geïnteresseerd was in het berispen van de jongen met dezelfde moederlijke genegenheid waarmee een jonge moeder haar eigen lieve, maar problematische, kind vermanend toespreekt.

Als de geschrokken jongen een doorgewinterde militant was geweest, die van achteren beetgenomen werd door iemand die hij niet meteen herkende, vooral tijdens het proces van het begaan van een misdaad, zou hij waarschijnlijk gereageerd hebben met een ferme tik tegen de kaak, om zo zijn pad voor de vlucht veilig te stellen. Maar in plaats daarvan keek de jongen haar zelfverzekerd in de ogen, niet reagerend; de woorden die ze keer op keer tot hem richtte misten hun ondoorgrondelijke doelwit. Zijn nieuw verworven zelfverzekerdheid kwam niet voort uit de ervaring van een geharde militant, maar hij reageerde ook niet met de houding van een doodnormaal kind, dat meestal ineen kruipt als het de les gelezen krijgt door een superieur. Zijn vastgelegde rol in de gebruikelijke uitwisseling tussen een autoritaire volwassene en een jongere weigerend bleef de jongen in een subtiel limbo, de toewijzing van een ander karakter weigerend. Hij weigerde overduidelijk om een andere opgelegde manier van handelen of gedragen te accepteren. Vol van ongehoorzaamheid kon je zijn persoon praktisch uiteen zien rafelen aan de randen. De kracht die vrij kwam bij zijn weigering begon zich op te bouwen tot een spanning. Zo verwarrend en ongemakkelijk was die spanning dat ik niet kon beslissen of ik haar door wilde zien gaan of wilde zien eindigen. De nu verbaasde en geschrokken vrouw geen seconde uit zijn blikveld latend brak hij eindelijk de spanning en sprak tot haar, alsof hij een feit opsomde, “Fuck jou en je kapitalistische dromen en fabeltjes”. Zijn rug stevig naar de vrouw gekeerd, die hem zo onbeleefd onderbroken had, keerde hij meteen terug naar zijn klus om dat o zo hardnekkige vuilnis in brand te steken.

De klassenstrijd… is een strijd voor de ruwe en materiële zaken zonder welke geen verfijnde of spirituele zaken zouden kunnen bestaan. Maar deze laatste zaken, die aanwezig zijn in de klassenstrijd, zijn niet aanwezig als visioen van de buit die de overwinnaar toekomt. Ze leven in deze strijd als zelfverzekerdheid, moed, humor, sluwheid en standvastigheid, en hebben effecten die ver terug in het verleden reiken. Ze trekken constant iedere overwinning van de heersers, zowel in het verleden als in het heden, in twijfel. Zoals bloemen zich tot de zon richten, als gevolg van een geheimzinnig heliotropisme, neigt het verleden er naar om zich te richten tot die zon die rijst in de hemel van de geschiedenis. De historisch materialist moet zich bewust zijn van deze meest onopvallende van alle transformaties.

- Walter Benjamin

Net zo vaak als ik gevraagd wordt om mijn ervaringen uit december te delen, even zo vaak wordt ik gevraagd om een soort verklaring te geven over hoe en waarom het kon gebeuren. Maar bij het geven van een adequaat antwoord steken vergelijkbare problemen de kop op. De opstand, door haar hele aard, weigert om gesitueerd of geïnterpreteerd te worden: ze is het onvoorziene begin van het nieuwe dat nooit terug vertaald kan worden in termen die haar voorgingen. De gebeurtenis zelf is een afsplitsing, een fragmentatie, een totale breuk met de causaliteit. De schokgolven van haar breuk vermenigvuldigen zich in een crescendo van wetteloze zwenken die iedere voorbedachte vorm van determinisme tegengaan, iedere plaatsing in mechanistische modellen omzeilen. Haar effecten zijn totaal niet te reduceren tot voorgaande condities – en daarmee is ook alle hersenloze praat over de €700 euro generatie slechts een oefening in de onzin. Proberen lineariteit te herstellen na het feit is niets anders dan een complot om de opstand van haar nieuwigheid te beroven – een plundering van wat haar singulier en uniek maakte. Iedere uitleg die de moeite waard is moet onweerlegbaar berusten op een begrip dat net zo conceptueel ontembaar, oncategoriseerbaar en idiosyncratisch als de rebellie zelf is; dat wil zeggen, de strijd.

“Wat me opvalt in de Marxistische analyses,” merkte Michel Foucault ooit op, “is dat ze altijd het vraagstuk van de ‘klassenstrijd’ bevatten maar vaak erg weinig aandacht besteden aan dat ene woord in die zin, namelijk ‘strijd’”. En hetzelfde kan gezegd worden over alle gepacificeerde antwoorden op het sociale vraagstuk; wanneer communisme wegroest in ‘volksrepublieken’ en anarchisme zich terugtrekt in zachtaardig anti-authoritarianisme, zal iedere tendens in haar versteende vorm zich voornamelijk focussen op de definitie van klasse, haar grenzen, lidmaatschap en samenstelling, daarmee de veel belangrijkere complexiteiten opgeworpen door de antagonistische confrontatie tussen de twee tegengestelde klassen negerend. De ijzige weg uitgestippeld door de abstractie volgend, voegen de ideologen, ongeacht hun bedoelingen, zich bij de rangen van de vijand, sluiten ze zich aan bij de andere hoffelijke schriftgeleerden van het koninkrijk der democratie. Het leger van specialisten, de psychologen, sociologen, journalisten, etc. (allen beter beschreven als lijkschouwers) lest, allen op hun eigen onderdanige manier, de dorst van de Macht om op zowel micro als macro niveau constant haar eigen waarheden te produceren, over te brengen en te verspreiden. Dit proces van systematisering werkt aan de ene kant om de orde en haar instituties te representeren als een functionele vereiste, een natuurlijke noodzaak: “Wat je ziet is goed; wat goed is, is wat je ziet”. Aan de andere kant diskwalificeert ze onverenigbare manieren van begrijpen; ze steriliseert opstand, verenigt het onverenigbare en maakt de altijd aanwezige mogelijkheid van verzet ondenkbaar.

Een verklaring van opstand vereist een heel andere onderzoeksmethode: een militant onderzoek dat niet simpelweg de realiteit interpreteert en analyseert, maar haar wijzigt; de opgraving van waarheden die niet alleen het gewijde en geheiligde afwijzen, maar ook hun legitimatieproces ondermijnen; kennis die niet simpelweg verkregen wordt, maar die strategisch en tactisch ingezet wordt. De strijd zelf wordt daarmee een matrix van begrip die haar verklarende capaciteit op indringende wijze ontleent uit de strijd op leven en dood tussen de onderworpenen en de onderdrukkers, de overheersten en de heersers, de uitgebuitenen en de uitbuiters. Door de lens van de agressie, spanning en vijandigheid verbrokkelt de evolutionaire visie van de geschiedenis, de illusies van vooruitgang vervangend door een nieuw referentiekader dat het verleden als een ononderbroken en permanente oorlog ziet die altijd woed, zelfs in de meest schijnbaar kalme en vredige periodes. Vanuit het standpunt van het betrokken conflict worden de voorbije periodes dan correct gezien als een opeenvolging van overwinningen en nederlagen in een constant aanhoudende oorlog waar, tot op de dag van vandaag, de overwinnaar onduidelijk blijft. Deze actief nagestreefde versmelting van theorie en praktijk stelt men in staat om het verleden, heden en de toekomst te begrijpen en de geheime band die hen bind. Daarmee houdt de relatie tussen vandaag en gisteren op unilateraal te zijn: in een helder wederkerig proces verheldert het heden het verleden, en wordt het heldere verleden een kracht binnen het heden. Het verleden wordt verlicht door het licht van de gevechten van vandaag, door de zon die rijst aan de hemel van de geschiedenis. In het bovenstaande citaat gebruikt Benjamin een dubbele metafoor over de zon om haar traditionele beeld van de Duitse arbeidersbeweging te ontwijken, zoals in het lied van de sociaal-democratische partij: “Broeders, naar de zon, naar de vrijheid!”. Maar in plaats van een bloem vinden we, met het oog op de Griekse ervaring, een houtachtigere plant met een “geheimzinnig heliotropisme”. De neiging van de opstand om de samenleving te splijten, die binaire scheiding die volgt na de openlijke aankondiging van burgeroorlog, imiterend zou die reikhalzende bloem vervangen moeten worden door de boom uit het gedicht van Yiannis Ritsos die “nooit bloem of vrucht baarde, slechts de zich eindeloos uitstrekkende schaduw die de tuin in tweeën splijt”.

Een oude olijfboom, met een stam met zoveel ringen en zoveel geschiedenis: hier de Duitse invasie en hier de burgeroorlog, gevolgd door het regime van de kolonels. Hier de partizanen van Velouchiotis en hier de eerste Dekemvriana en de polytechnische opstand. En hier het verzet, en daar meer verzet, en meer verzet: terreur, onlusten, de berg van Gramos, de detentieeilanden, de doodskampen. Overwinningen en nederlagen. Jaar na jaar van glorieuze geschiedenis, door de jaren heen, de hongerigen, de armen, de gehandicapten, de doden. En hier, tussen de dunnere ringen, de rellen van ’85 en ’86, de studentenopstanden en de moord op Nikos Temponeras, de massa-arrestaties bij de Polytechnische universiteit en de heropleving in de beweging in het afgelopen decennium. Tussen de allerdunste ringen zien we de kinderen, alle jonge antartes [partizanen], afgevoerd naar Tashkent, ‘kindersteden’ van de koningin en de detentiekampen, anderen die voor dood achtergelaten werden; daar vinden we Michalis Kaltezas en Alexis Grigoropoulos, die nooit oud en grijs zullen worden, nooit rimpels zullen kennen en krom zullen lopen, die voor altijd vijftien zullen blijven – nooit die heroïsche leeftijd zullen ontgroeien. Om deze metafoor nog wat verder op te rekken kan ik toevoegen dat het gros van de stam van een lichter hout gemaakt is, een negatieve ruimte die de los staat van, maar toch grenst aan, de jaarringen. En als we die ringen gaan koppelen aan de pogingen van de geschiedschrijvers, schriftgeleerden, archivarissen en zelfs de herinneringen die we zo levendig delen met onze vrienden, dan zou dat lichtere en minder uitgesproken gebied in de stam dat de concentrische ringen omringt samen moeten vallen met alles wat ontsnapt is aan onze herinneringen, de archieven, de boeken en de nieuwsberichten, zelfs aan ons collectieve bewustzijn. Dit is een noodzaak; ze is dat wat onvergetelijk moet blijven, zelfs als niemand haar herinnert. Ze bestaat uit de heroïsche daden van de veel te bescheiden kameraad die nu, na het feit zelf, weigert om op te scheppen over zijn decemberverhaal; het wilde en rebelse, maar slechts een maand durende, leven van het verlegen schoolkind dat, onder druk van de maatschappij, nu terug naar de schoolbanken gekeerd is en zich weer in zichzelf heeft teruggetrokken; en de aanwezigheid van al die onbekende immigranten die gearresteerd en zonder proces terug naar hun land van herkomst gedeporteerd zijn. We zullen hen uiteraard nooit ‘kennen’, maar zonder hennen hadden we nooit een december 2008 gekend. Al zou ieder moment van die maand gearchiveerd worden, tot op de laatste seconde nauwkeurig, dan zou er nog datgene zijn wat aan het net van de schrijvers zou ontsnappen, vluchtend in de vormloze chaos van het vergetene dat noch inert, noch ineffectief is, maar liever standvastig de realiteit volgt, haar omvat, achterna zit. Deze noodzaak maakt inbreuk op de normale gang van zaken, eist haar mogelijkheid op, wacht dat onthullende moment af wanneer civilisatie eens te meer onthuld wordt als niks anders dan een lange, uitgerekte barbaarse catastrofe om vervolgens opnieuw de kop op te steken met alle destructieve wraak van een Bijbelse storm. Op geen enkele manier betekent dit een geduldig wachten op de grote dag van de afrekening wanneer de onderdrukten wederkeren, in tegendeel; ze eist een actieve en onuitroeibare trouw aan de massa der vergetenen. Een verantwoordelijkheid om de noodzaak te beantwoorden door haar onze individuele of collectieve bezigheden te laten vormen.

In het geval van de menselijke communicatie betekent een waarheidsgetrouw antwoord niet simpelweg het herdenken van het vergetene door datgene wat verloren was weer tot leven te wekken in woorden, of door alternatieve geschiedenissen en tradities op te bouwen die de herinnering aan de onderdrukten en verslagenen herstelt. Deze pogingen om de vergetenen weer tot leven te wekken zijn net zo hopeloos als de eerder genoemde pogingen om hun wederopstanding tijdens te revoltes, oproeren en opstanden te ontdekken. Omgekeerd zijn geschiedenis en traditie als zodanig alleen mogelijk en overbrengbaar vanwege de noodzaak zelf die de status van alle kennis en begrip bepaalt. Ze blijft bestaan in de oneindig grotere waarde die gevonden wordt in wat onuitgesproken blijft door wat gezegd wordt, door wat onbenoembaar getoond wordt in tegenstelling tot wat helder gearticuleerd wordt in welk essay, gedicht of lied dan ook. Om dit onuitgesproken overblijfsel, dat de duidelijke letters en geluiden omringd, in tekst te lokaliseren is zowel onmogelijk als onbehoorlijk. Het enige belang bij dat wat uitgesproken wordt verhoud zich tot de massa van vergeten zaken op indirecte wijze, als bijdrage aan de voorbereiding van haar terugkeer: een duw in de richting van de voltooiing van het revolutionaire project door middel van de verwoesting van het rijk dat ze weigeren te bewonen. Als ik hier tekort ben geschoten in deze verantwoording, omdat mijn kracht onvoldoende is om deze taak te vervullen, laat ieder van deze pagina’s dan, met de woorden van Titos Patrikios, verworden tot papieren geweren om de heerschappijen van deze wereld omver te werpen. Met verzegelde lippen en pennen die slechts dienen als lansen, laat de stilte zegevieren. Tot dan, op de vooravond van iedere grote herschikking van de maatschappij, laat de laatste en enige woorden zijn:

“Strijd of de dood: bloed of de ondergang. Zo wordt de vraag onverbiddelijk gesteld.”

Kirilov

Comments