De historische ontwikkeling van de tegenstelling tussen het proletariaat en het kapitaal onder ‘reële subsumptie’ [1] heeft vandaag de dag geleid tot een periode van crisis voor de steeds meer, en in steeds rapper tempo, geïnternationaliseerde kapitaalrelatie. De huidige vorm van de kapitaalrelatie en haar crisis zijn het product van de herstructurering die volgde op de crisis van 1973. De centrale punten in de analyse van de huidige kapitaalrelatie zijn:
[list=1]
Het geherstructureerde kapitalisme heeft de aanval op de waarde van de arbeidskracht geïntegreerd als een functionele, structurele en permanente eigenschap. Het proces van de huidige periode (na 1973) kan nooit voltooid worden.
Kapitaal is geen tegenstelling van klassen maar een tegenstrijdigheid daarvan. De arbeidersklasse is geen autonoom subject, onafhankelijk van de productie van ‘waarde’. De eigenschappen van de herstructurering zijn tegelijkertijd de cyclus van strijd binnen en tegen het geherstructureerde kapitalisme (een cyclus die nu voornamelijk strijd buiten het waardeproductieproces in ‘het Westen’ heeft geleid, zoals in de voedselrellen in ‘de 3e wereld’ en in de wilde stakingen in Azië). Met het oog op het heden kunnen we spreken van strijd gerelateerd aan de onder vuur liggende reproductie van het proletariaat die in twijfel wordt getrokken door de herstructurering zelf. Het feit dat de strijd van de huidige cyclus (de herstructurering) geen politiek project vormt is een structurele eigenschap van het historische proces dat de inhoud van de komende revolutie van onze periode bepaalt. Het huidige focuspunt is een crisispunt in de reproductie van de kapitaalrelatie (van financiële crisis naar schuldencrisis, naar valutacrisis of soevereiniteitscrisis, etc.). Het kapitaal is vandaag de dag verplicht om de tweede fase door te voeren van de herstructurering die ze begon in de jaren ’80.
De contradictie van de herstructurering: Oplossing voor de “crisis van 1973” en voorbode van de huidige crisis.
De herstructurering is een proces zonder einde omdat haar einde in tegenspraak met haar eigen voorwaarden zou zijn: kapitaal zonder een proletariaat. Het is een proces van de ‘liquidering van de arbeidersklasse’. De tendens binnen deze fase van echte subsumptie is de transformatie van de arbeidersklasse van een collectief subject ten opzichte van de kapitalistische klasse in een verzameling geïndividualiseerde proletariërs, ieder van hen individueel gerelateerd aan het kapitaal, zonder de interventie van een arbeidersidentiteit of arbeidersorganisaties die de arbeidersklasse tot een erkende ‘sociale partner’ die geaccepteerd wordt aan de onderhandeltafel zouden maken. Het is een proces van continue fragmentering van de arbeidersklasse dat over een lange periode een groot deel van het proletariaat uit het waardeproductieproces heeft gestoten. Daar komt bij dat dit proces geen einde heeft omdat het eindpunt de productie van meerwaarde zou zijn zonder variabel kapitaal, kapitaal zonder het proletariaat. Dit proces komt tot uitdrukking in de continue noodzaak van het reeds geherstructureerde kapitaal om zichzelf te blijven herstructureren.
De tegenstrijdige aard van dit proces brengt bepaalde fracties van het kapitaal en van de proletarische beweging ertoe om de hele huidige periode te typeren als een crisis van het Keynesianisme, iets wat gerelateerd is aan het typeren van revolutie als de ontwikkeling van de ‘eisenstellende’ [2] klassenstrijd en van de her-samenstelling van de klasse als een klasse voor zichzelf. Wat het Keynesianisme succesvol maakte was tegelijkertijd haar limiet en produceerde de crisis van eind jaren ’60. De verbinding tussen loon en productiviteit maakte de looneis het centrale thema van de klassenstrijd. Een ander aspect van hetzelfde proces was de neiging van de organische samenstelling van het kapitaal om toe te nemen (wat ook een gefetisjeerde uitdrukking van de klassenstrijd onder echte subsumptie is). De ontwikkeling van deze trends, waarop de accumulatie van kapitaal gebaseerd was in de jaren na de 2e wereldoorlog, leidde uiteindelijk tot de conflicten van ‘1968’ en de ‘crisis van 1973’. Het kapitaal moest toen geherstructureerd worden om de mate van uitbuiting te verhogen en om de onvermijdelijke impact van de steeds organischere samenstelling op de winstvoet tegen te gaan of op z’n minst te vertragen. “Keynesiaanse” eigenschappen van de accumulatie moesten aangepast worden en deze aanpassing was de inhoud van het begin van de herstructurering. Een prominent aspect van de herstructurering tijdens haar ontwikkeling was de ontbinding van de tot dan toe officieel geaccepteerde arbeidersbeweging (uiteraard ‘geaccepteerd’ als gevolg van de historische productie van de klassenstrijd).
Dynamieken en limieten van het huidige accumulatiemodel: de primaire aspecten van de herstructurering
De herstructurering was zeker succesvol. De stijging van de mate van arbeidsuitbuiting op wereldwijd niveau was het resultaat van een aanval op de arbeidersklasse in de ‘ontwikkelde’ landen en de voortstuwende internationalisering van het kapitaal, namelijk de intensieve uitbuiting van arbeidskracht in (of vanuit) de minder ontwikkelde landen. Besparingen in constant kapitaal werden bereikt door de veralgemening van just-in-time productie en de vernedering van de rigide Fordistische lopende band. In deze nieuwe periode van echte subsumptie is ieder aspect van de kapitaalrelatie veranderd en komt deze transformatie naar boven in de ontwikkeling van de huidige cyclus van strijd: strijd door de werkelozen, strijd in het onderwijs, de ‘anti-globaliseringsbeweging’, de directe actie beweging, loonstrijd in de accumulatiecentra in het oosten, strijd tegen de onteigeningen van gemeenschappelijk land in Azië. Deze strijd is geen gevolg van de herstructurering maar hier een integraal onderdeel van en uiteindelijk vormt ze de herstructurering van de klassenstrijd zelf. De herstructurering, als een verdieping van de echte subsumptie en een versnelling van de internationalisering van kapitaal, heeft het epicentrum van conflict naar de reproductieve sfeer van de kapitaalrelatie verschoven. De inhoud van de succesvolle herstructurering was ook verantwoordelijk voor de koers van het accumulatiemodel dat ze produceerde richting de huidige crisis.
Het eerste aspect van de herstructurering was de toenemende ontbinding van de solide delen van het proletariaat die de grootschalige arbeidersbeweging van het Keynesiaanse tijdperk gevormd hadden. Dit aspect werd bereikt door:
[list=1]
Punt c) heeft de geslachtsrelatie getransformeerd, het ‘kerngezin’ voor een groot deel uitgehold en daarmee de interne hiërarchieën en balans binnen het proletariaat aan het wankelen gebracht. Dit element heeft de relaties tussen individuen binnen het proletariaat significant gewijzigd. De positie van de reproductieve sociale rol (wat in de regel meestal vrouwen betreft, maar niet altijd tegenwoordig) is er nog verder op achteruit gegaan in de periode van de herstructurering van het kapitaal. Binnen de wisselwerking van “vrouwen toestaan werknemers te worden en vrouwen dwingen werknemers te worden” is het 2e aspect het belangrijkst. Terwijl het kerngezin steeds verder erodeert wordt de last op de schouders van vrouwen steeds zwaarder. Steeds vaker krijgen ze een productieve en reproductieve rol toegewezen. De herstructurering heeft de reproductieve rol van vrouwen meer en meer in twijfel getrokken en heeft de identificatie van de vernietiging van de geslachtsrelaties met de vernietiging van de uitbuiting onvermijdelijk gemaakt. Deze dynamiek is de historische productie van het limiet van alle soorten feminisme die, ondanks het feit dat ze volkomen gelijk hebben als ze de kapitalistische geslachtsrelaties bekritiseren, niet in staat zijn deze relaties in hun totaliteit te bekritiseren zolang ze puur feministisch blijven en dat niet te boven komen (een overwinning die geproduceerd kan worden als een breuk binnen de strijd zelf).
Het tweede aspect van de herstructurering is de steeds toenemende internationalisering van het kapitaal. Tot en met 1989 besloeg de internationalisering (de verhouding van internationale handel als onderdeel van de totale handel) vooral het verhuizen van de productie van de ‘ontwikkelde landen’ naar de ‘ontwikkelingslanden’ van het westelijke deel van de planeet en de staten in oost Azië, behalve China (en migratiestromen richting de voormalige productiecentra). Na het einde van het staatskapitalisme breidde het internationaliseringsproces zich systematisch uit naar de voormalige ‘Oostbloklanden’ en China. Dit proces is onlosmakelijk verbonden met de ontwikkeling van het financieel kapitaal, dat is dat deel van het kapitaal dat het internationaliseringsproces definieert en haar winstgevendheid in de gaten houd om kapitaal te laten circuleren en op de verondersteld meest winstgevende manier te laten investeren. Het is niet meer dan logisch dat de ontwikkeling en herstructurering van deze sector van het kapitaal, samen met de fluctuerende wisselkoersen en grote toename in geldcirculatie, steeds grotere delen van de kapitalistische klasse in staat heeft gesteld om winst te maken door middel van financiële speculatie.
Beide eigenschappen van de herstructurering (de fragmentatie van de arbeidersklasse op alle niveaus en de internationalisering door middel van de ontwikkeling van het financieel kapitaal) hebben het kapitaal in staat gesteld om de grote crisis van de jaren ’70 te overstijgen. Beiden waren ook onderdeel van het accumulatieproces wat tot de huidige crisis heeft geleid:
De transformatie van het arbeidsproces en de snelle veranderingen in de technische samenstelling van het kapitaal hebben geleid tot een relatieve (en uiteindelijk absolute) daling van de lonen in de ontwikkelde landen. De vergevorderde integratie van de reproductie van de arbeidersklasse in het kapitaal heeft geleid tot een verhoogde vraag naar diensten vanuit het proletariaat (gezondheid, onderwijs, etc.) die niet efficiënt beantwoord kunnen worden door het kapitaal vanwege inherente beperkingen op de productiviteit in de dienstensector. Slechts op deze manier kunnen we spreken van de geschapen afstand tussen ‘sociale behoeften’ en kapitalistische ontwikkeling.
De oplegging van de structurele aanpassingsprogramma’s (SAPs) resulteerde in een toevloed van goedkope arbeid vanuit de ‘ontwikkelingslanden’ naar de ontwikkelde landen. Het resultaat was een versnelde creatie van een overschotsbevolking (‘overschot’ vanuit het perspectief van het kapitaal) over de hele planeet. Op hetzelfde moment is deze overschotsbevolking gedwongen om zichzelf te reproduceren via de informele economie. Op die manier ontstonden de ‘derde wereld’ zones in de grootstedelijke centra van de ‘eerste wereld’ en ontstonden er de ‘eerste wereld zones’ in de ontwikkelingslanden. De globale samenpersing van het middensegment van het proletariaat en de uitsluiting van diegenen die behoren tot de lagere segmenten maken steden echter meer en meer tot ruimtes die explosieve tegenstellingen samenbrengen.
Al in het midden van de jaren ’90 was het overduidelijk dat de eigenschappen verantwoordelijk voor de accumulatiedynamiek haar tegelijkertijd ondermijnden. In 1997 verspreidde de crisis in Azië zich naar Rusland via verstoringen in de oliemarkt en leidde tot de val van Long Term Capital Management, de eerste ineenstorting van een groot hedgefonds. De crisis in Zuidoost Azië liet zien dat de mate van uitbuiting in deze accumulatiecentra niet langer hoog genoeg was om de continu uitgebreide reproductie van globaal kapitaal plaats te laten vinden en versnelde de massale verhuizing van productiefaciliteiten naar China. De dotcom crash was de ogenschijnlijk laatste massale investeringspoging in de verwachting dat winstgevendheid behouden kon worden door te besparen op constant kapitaal. Na 2001 werd het duidelijk dat de reproductie van de arbeidersklasse alleen mogelijk was door de dalende lonen aan te vullen met leningen. Een belangrijk deel van het proletariaat staan individueel in het rood bij banken om hun voormalige niveau van reproductie te behouden, terwijl de toekomst van hun collectieve reproductie bleek te berusten op de pensioenfondsen (wat ‘institutionele investeerders’ zijn) die richting zware financiële spelletjes (Credit Default Swaps) geleid werden. Lonen waren niet langer de enige maatstaf voor het reproductieniveau van de arbeidersklasse, i.e. die raakte losgekoppeld van het loon.
‘Too big to fail’ is ook ‘too big to move on’: de reproductiecrisis van het totale sociale kapitaal en haar poging om de tweede fase van de herstructurering in te voeren.
Kapitaal probeert voor zover mogelijk, via haar mobiliteit en continue pogingen om het valorisatieproces te optimaliseren met complexe maatregelen en modellen, wanhopig onderhandelingen met het proletariaat over de prijs van de arbeidskracht te voorkomen. Arbeidskracht wordt nu gezien als slechts een kostenpost en geen groeifactor door, bijvoorbeeld, marktexpansie. In een steeds meer geglobaliseerd kapitalisme wordt ieder nationaal of regionaal deel van het proletariaat gezien als onderdeel van het globale proletariaat, volledig inwisselbaar met ieder ander deel. Het hele bestaan van het proletariaat wordt een noodzakelijk kwaad voor het kapitaal. Omdat kapitaal niets anders is dan waarde in beweging en haar uitdijende reproductie afhangt van de meerwaarde die slechts uit de uitbuiting van de arbeid kan worden onttrokken is deze tendens een impasse wat nu tot uiting komt in een proletarisch ‘bevolkingsoverschot’ op globaal niveau. Kapitaal heeft de neiging om de prijs van de arbeidskracht te reduceren, een trend die wijst naar de homogenisering van deze prijs op internationaal niveau (uiteraard dient de noodzakelijke zonering van het kapitaal als een sterke tegenstroom die dit proces vertraagd). Productiviteit neigt ernaar om volledig losgekoppeld te raken van lonen en kapitaalvalorisatie neigt ernaar om losgekoppeld te worden van de reproductie van het proletariaat, maar aan de andere kant neigt het kapitaal ernaar om via een verdieping van de echte subsumptie de absolute horizon van deze reproductie te worden. Kapitaal verlost zichzelf van de arbeid maar tegelijkertijd kan de arbeidskracht alleen gereproduceerd worden binnen het kapitaal. De explosie van deze tegenstelling in de huidige herstructureringscrisis produceert de noodzaak voor een vernieuwde tweede fase van de herstructurering van het kapitaal en vormt de wisselwerking tussen de limieten en dynamieken van de huidige klassenstrijd.
De oplossing voor deze situatie (vanuit het oogpunt van het kapitaal) bepaalt het begin van een nieuwe aanval op het proletariaat. Als deze crisis tijdelijk opgelost wordt, zal het herinnert worden als de eerste stap naar de tweede fase van de herstructurering van het hedendaagse kapitalisme (aannemende dat de eerste fase de herstructurering van de periode vanaf eind jaren ’70 tot het heden was). De financiële crisis zal spoedig de vorm van een crisis van nationale soevereiniteit aannemen, en in deze ontwikkeling wordt een tendens van een geautonomiseerde ‘Kapitalistische Internationale’ zichtbaar. De natiestaat, als basis reproductiemechanisme van het kapitaal, is in hevige crisis. Haar resultaten wijzen op de kristallisering van nieuwe vormen van internationale mechanismen die totale controle over de toevoer van migranten arbeidskracht nemen in een poging om een nieuwe arbeidsdeling op te bouwen. Deze mechanismes zullen ook proberen om het al bestaande maar nu versnelde proces van de veranderende relatie tussen absolute en relatieve meerwaarde extractie nodig voor het kapitaal te managen.
Daarnaast zal een poging gedaan worden om het overgrote deel van het proletariaat een eeuwige rotatie tussen werkeloosheid en precaire arbeid op te leggen naast de generalisering van informele arbeid en ook om de overgang naar een op repressie gebaseerd reproductiemechanisme voor een overschotsproletariaat te coördineren. Dit proces zal een poging zijn om de globalisering te versnellen en, belangrijker, haar zonering, niet alleen in termen van internationale handel maar hoofdzakelijk in termen van een gecontroleerde circulatie van arbeidskracht. Door middel van de oplegging van de huidige nieuwe bezuinigingsmaatregelen (een verdieping van de herstructurering), waar het momenteel om gaat in de klassenstrijd in Europa, kan het internationale circuit van razendsnel circulerend kapitaal blijven bestaan in deze vorm voor zover ze onderhouden kan worden door nationale en/of subnationale zones, waar meer en meer repressie nodig zal zijn voor de reproductie van het kapitaal. Meer en meer kapitaal zal overgeheveld worden naar de financiële sector; meer en meer kapitaal zal in deze vorm geconcentreerd worden; meer en meer speculatie zal geproduceerd worden. Het productieproces zal omzeild worden om de – vandaag noodzakelijke, maar behoorlijk pijnlijke – waardevermindering van het financieel kapitaal uit te stellen of gladjes te laten verlopen. De situatie die mogelijk het resultaat is van deze ontwikkeling is verre van stabiel, omdat ze uiteindelijk hevig gebaseerd zal zijn op de extractie van absolute meerwaarde, wat ook een absoluut limiet heeft. Het zal meer gebaseerd zijn op lokale crisissen dan de huidige fase en zal uiteindelijk leiden tot een nog veel intensere globale crisis dan de huidige.
Aan de andere kant is er de mogelijkheid dat de huidige crisis, in haar ontwikkeling, kan leiden tot hevige inter-kapitalistische conflicten die mogelijk zelfs resulteren in de ineenstorting van internationale handel en een poging om terug te keren naar nationale valuta en protectionisme. Wil zo’n gigantische transformatie plaatsvinden, dan moet er een massale devaluatie van kapitaal plaatsvinden, iets wat de eliminatie van een groot deel van het financieel kapitaal betekent.
Door deze verzameling maatregelen, die op de agenda lijken te staan voor vrijwel alle Europese landen, is Griekenland de eerste halte in de kapitalistische strategie van het opleggen van de tweede fase van de herstructurering. Het feit dat een minderheid van het precaire proletariaat in opstand kwam tijdens December 2008 maakt de geselecteerde tijd en ruimte voor het begin van een wereldwijde aanval erg riskant. Dit risico kwam direct aan het licht bij de protesten van 5 mei 2010, die een signaal waren dat de poging om de tweede fase van de herstructurering op te leggen waarschijnlijk erg conflictueus zal zijn en tot opstand kan leiden.
De crisis van de loonrelatie
De huidige crisis is een existentiële arbeidscrisis die zich regulier manifesteert als een crisis van het arbeidscontract. De ‘crisis van het arbeidscontract’ zal een algemene crisis van de loonarbeid worden via de structurele tendens om looneisen te delegitimiseren. De continue reductie in lonen, de generalisering van precariteit en de opbouw van een deel van het proletariaat dat constant uit het waardeproductieproces wordt uitgesloten bepalen de reikwijdte van defensieve eisen. Dit feit, samen met een afname van het percentage van de beschikbare arbeidsbevolking gemobiliseerd door het kapitaal, bepaalt de inhoud van de crisis van de loonrelatie als een reproductiecrisis van het proletariaat en daarmee een crisis van de reproductie van de kapitaalrelatie.
De poging om de tweede fase van de herstructurering op te leggen is in feite een oorlogsverklaring van het globale kapitaal aan het globale proletariaat, beginnend in Europa. Dit is ‘oorlog met andere middelen’, minder intensief dan een gebruikelijke oorlog, maar met betere richtingsmogelijkheden. Deze ‘oorlog met andere middelen’ zal de hele rol van de loonarbeid als reproductiemiddel van het globale proletariaat in twijfel trekken. Natuurlijk zal dit proces op verschillende manieren voortgaan en uitgedrukt worden in ieder land, afhankelijk van haar positie in de globale kapitalistische hiërarchie. Echter, de samenloop van de ‘oorlogscondities’ (en daarmee van de klassenstrijd) op globaal niveau is enorm belangrijk.
Repressie als sociale reproductie
In het Keynesiaanse tijdperk van kapitalistische accumulatie, waren publieke uitgaven inbegrepen in de kosten van de reproductie van arbeidskracht, i.e. gezondheidszorg, pensioenen en uitkeringen, onderwijs, repressie. In het geherstructureerde kapitalisme werd de strategie de reductie van publieke uitgaven door het privatiseren van verschillende publieke sectoren. Eigenlijk, voornamelijk als gevolg van een ouder wordende bevolking maar ook als gevolg van een tragere oplegging van de herstructurering in Europa (iets wat gerelateerd is aan de kapitalistische zonering) en de groei van het verzekerings-/financieel kapitaal in de VS, namen de totale (publiek en privaat) uitgaven voor gezondheidszorg en pensioenen toe in alle ontwikkelde landen (The economist, 29 juni 2010). Vandaag de dag, ten midden van een publieke schuldencrisis, worden al deze kosten behalve die van de repressie gedelegitimiseerd. Er is een constante reductie van het indirecte loon, en daarmee raakt de valorisatie van het kapitaal losgekoppeld van de reproductie van het proletariaat.
De publieke ruimte in de steden, wat een ruimtelijke uitdrukking is van de ‘vrijheid’ van de arbeider-burger, neigt ernaar te verdwijnen omdat ze gevaarlijk wordt geacht in termen van het faciliteren van plotselinge uitbarstingen van onrust. De uitsluiting van de jeugd uit de arbeidsmarkt maakt het tot een gevaarlijke sociale categorie (en dit geldt ook, terwijl de crisis zich verdiept, voor tieners). Voornamelijk in Griekenland groeit de angst onder de bourgeoisie:
De overheid weet nu dat de anti-systeem tendensen, vooral onder jonge mensen, zich uitstrekken tot ver buiten de grenzen van de wijk Exarcheia. Heel veel jongeren zijn bereid om betrokken te raken bij en deel te nemen aan zeer agressieve groepen. (To Vima, dagelijkse krant, 27 juni 2010).
Om al deze redenen, zal het eisen van het bestaan van een loon, iets wat al de centrale issue is in de wereldwijde klassenconflicten, in de toekomst het veld zijn waarop de klassenstrijd zal intensifiëren. Deze issue zal breuken creëren binnen de strijd die de revindicatieve [2] inhoud van de strijd in twijfel zullen trekken.
De huidige strijd van het globale proletariaat
De inhoud van de revolutie die ontstaat in iedere historische periode, inclusief die van de huidige periode van herstructurering die, door haar fundamentele aard, nooit geheel afgerond kan worden, wordt geprefigureerd in de dagelijkse proletarische strijd. Dit is omdat strijd een integraal onderdeel van de kapitalistische verhoudingen is; ze is het conflict tussen de twee uiteinden van de tegenstelling, die uiteindelijk de tegenstelling zelf verandert. Revolutie kan alleen geproduceerd worden vanuit deze tegenstelling, dat wilt zeggen: revolutie als de radicale transformatie van het kapitaal of haar opheffing: het overstijgen van de uitbuiting. De huidige uitbuitingsrelatie produceert de strijd van een versnipperd proletariaat wiens reproductie steeds precairder word. Dit is de strijd van een proletariaat adequaat voor een geherstructureerd kapitalisme.
De dagelijkse revindicatieve strijd in de huidige historische periode is aanzienlijk anders dan de strijd uit de voorgaande historische periodes. Proletarische eisen bepalen niet langer het revolutionaire programma, zoals het geval was aan het begin van de herstructureringsperiode, tijdens “de periode van ‘68”. Dit is niet het gevolg van een ‘subjectieve zwakheid’ of ‘gebrek aan bewustzijn’ bij de arbeidersklasse.
De huidige structuur van de kapitaalrelatie komt naar voren in het feit dat het proletariaat, in haar strijd, geconfronteerd wordt met de realiteit van het kapitaal (zelfs in de weinige gevallen waar haar eisen ingewilligd worden) zoals die vandaag de dag is: herstructurering en steeds intensere internationalisering, precariteit, afwezigheid van arbeidersidentiteit, afwezigheid van gemeenschappelijke belangen, problemen in de reproductie van het leven, repressie. Het feit dat de proletarische strijd, ongeacht het niveau van haar militantheid, dit pad niet kan omkeren en naar een nieuw type Keynesiaanse regulering kan leiden is geen teken van zwakte, maar een sleutelelement van de huidige structuur van de kapitaalrelatie.
Het gevolg van het bovenstaande is de productie van, binnen de dagelijkse strijd, praktijken die buiten hun revindicatieve perken treden, praktijken die in de strijd om onmiddellijke eisen, het stellen van eisen an sich in twijfel trekken. Zulke praktijken zijn breuken geproduceert binnen belangrijke episodes in de klassenstrijd (i.e. de strijd tegen de CPE in Frankrijk in 2006, de algemene staking in de Cariben in 2009, de protesten tegen de massaontslagen in 2009, de studentenbeweging in de VS in 2009-2010, rellen in de immigratiecentra in Italië in de herfst van 2009, voedselrellen in Algerije, Zuid-Afrika en Egypte in recente jaren, de looneis rellen in Bangladesh, China of Maleisië, landonteigeningsrellen in China) en/of conflicten zonder eisen (zoals in November 2005 in Frankrijk, December 2008 in Griekenland, de spontane rellen in China, etc.). Kijkend naar de globale klassenstrijd zien we dat praktijken zoals hierboven genoemd zich aan het vermenigvuldigen zijn. In de huidige strijdcyclus wordt revolutie geproduceerd als het overstijgen van het limiet van deze cyclus. Uit de dynamiek geproduceerd door de vermenigvuldiging van de ‘breuken binnen de revindicatieve strijd’ wordt de arbeidersklasse opnieuw samengesteld, niet als klasse voor zichzelf, maar als klasse tegen het kapitaal en daarmee tevens als klasse tegen zichzelf.
Communisering als het historische product van de kapitaal-arbeid tegenstelling
Vandaag de dag bevinden we ons in een crisisperiode van het geherstructureerde kapitalisme. We staan op het punt waar de strijd over het loon in de accumulatiecentra in Azië zich snel verspreiden en waar het proletariaat in de ontwikkelde kapitalistische landen wankelt terwijl ze aangevallen wordt door de bourgeoisie door middel van het opleggen van de tweede fase van de herstructurering. Ontwikkelingen aan klassenstrijdfront in verschillende conflictgebieden staan altijd met elkaar in verbinding op een logische, historische wijze. Vandaag de dag is de strijd rond de reproductie in de ontwikkelde centra met een feedbackmechanisme gekoppeld aan de strijd over de lonen in de primaire accumulatiecentra, i.e. het belangrijkste element van de huidige zonering van het globale kapitaal, ook wel bekend als ChinAmerica, neigt ernaar gedestabiliseerd te raken. Dit tegenstrijdige crisisproces zal nog grotere conflicten opwerpen tussen proletariërs die uitgesloten zijn van het productieproces (reeds uitgesloten en blijvend uitgesloten, als gevolg van de crisis), proletariërs die precair aan de rand van het productieproces hangen en het kapitaal, gepaard met inter-kapitalistische conflicten. De huidige in twijfel trekking van de proletarische identiteit zal de vorm aannemen van een direct conflict met het kapitaal en er zullen (binnen de proletarische beweging) nieuwe pogingen komen om strijd binnen de kapitalistische realiteit te politiseren en af te bakenen. De beweging om het kapitalisme te overstijgen zal haar limiet in zichzelf vinden. Dit limiet zijn de praktijken van het organiseren van een nieuwe, andere maatschappij (i.e. een nieuw type maatschappelijke organisatie gebaseerd op andere productieverhoudingen) buiten of tegen het kapitaal.
Een belangrijk kenmerk van de huidige periode is dat de kapitaalrelatie repressie als voorwaarde voor haar eigen reproductie produceert. Daar ligt de kracht en het limiet van de huidige klassenstrijd. De neiging van de sociale reproductie om de vorm van repressie aan te nemen creëert onvermijdelijk een afstand tussen de twee uiteinden van de kapitaalrelatie. De inhoud van het conflict is noodzakelijkerwijs gerelateerd aan de repressie, namelijk aan het belangrijkste aspect van de reproductie van een meer en meer overbodig proletariaat. In dit conflict zal het proletariaat altijd met haar eigen bestaan als kapitaal geconfronteerd worden. De kracht van de strijd zal tegelijkertijd haar limiet zijn. Alle ideologieën en praktijken van de (proletarische) ‘voorhoede’, alle ideologieën en politieke (proletarische) praktijken zullen samenkomen in een antirepressie benadering, wat de mogelijkheid schept voor de opkomst van een andere, hoogstwaarschijnlijke laatste, vorm van reformisme van deze periode.
De meest radicale en tegelijkertijd reformistische uitdrukking van de klassenstrijd vandaag de dag zullen de directe actie praktijken zin. Directe actie praktijken die zich ontwikkelden als radicale breuk binnen de antiglobaliseringsbeweging boden de kans aan de identiteit van het militante proletarische individu – die behoort tot het meer en meer precaire en/of werkeloze proletariaat – om belangrijk te worden. Directe actie praktijken manifesteren zich in veel vormen (radicaal syndicalisme, burgerbewegingen, gewapende strijd) die ver uiteen kunnen lopen en in veel gevallen met elkaar in conflict raken. Ze worden ook direct, zonder bemiddeling, geproduceerd door het huidige, tegenstrijdige bestaan van het proletariaat.
Directe actie drukt vandaag de dag het overstijgen van de klassenidentiteit uit en de productie van de individualistische identiteit van de militant, gebaseerd op de moralistische houding van het potentieel verslagen strijdende proletariaat – iets wat best redelijk is omdat wat in de huidige strijd op het spel staat alleen het afremmen van de aanval van het kapitaal is. Zelfs ‘overwinningen’ scheppen geen vreugde meer. De huidige realiteit neigt ernaar om de vorm van wijdverspreide repressie aan te nemen. Dit produceert de identiteit van de militant die strijd tegen alle vormen van repressie, die in feite manifestaties zijn van de reproductie van de uitbuitingsrelatie.
Radicaal syndicalisme is noodzakelijkerwijs georiënteerd op het bieden van bescherming tegen ontslagen en het verzekeren van compensaties omdat het eisen van significante loonsverhoging vandaag de dag betekenisloos is (de gevallen in de accumulatiecentra in oost Azië vormen een uitzondering, omdat het loon daar ver beneden het niveau ligt wat in het westen als normaal wordt gezien voor de reproductie van arbeiders).
Lokale burgerbewegingen richten hun acties op het beschermen van de vrijheid van beweging en communicatie, tegen pogingen van de staat om de stedelijke ruimte te ghettoiseren/militariseren en met hun acties op het behoud van het indirecte loon (de centrale ideologie van deze delen van de beweging is de ‘de-growth’ ideologie).
Deze twee tendensen zullen samenkomen in de nabije toekomst als de crisis zich verder ontwikkelt. De verdieping van de crisis zal leiden tot ‘zelfreductie’/’autoriduzione’ praktijken en conflicten met de repressiekrachten in de wijken. Dit is het punt van samenkomst tussen de lokale bewegingen en het radicaal syndicalisme, het punt van samenkomst tussen de strijd in het productieproces en daarbuiten.
De zelfaangewezen ‘gewapende strijd’ is gericht op het vermeend afstraffen van delen van de bourgeoisie, als eens soort beschermingsmechanisme tegen over-exploitatie. Deze manifestatie van directe actie bevordert een specifieke strategie van militaire confrontatie tussen kleine groeperingen en de Staat en leidt tot een absolute impasse.
Diegenen die betrokken zijn bij de directe actie beweging beschouwen het vraagstuk van de tegenstrijdige proletarische situatie in hun vermeende non-behoren tot de (‘passieve’ en/of ‘reformistische’) klasse. Op deze manier drukt hun strijd het marginale punt dat we in deze periode hebben bereikt uit, het punt waarop het proletariaat overvloedig is geworden. De meest assertieve delen van de beweging noemen zichzelf revolutionairen terwijl er nog geen revolutie te vinden is en toch vinden ze beschutting in het concept van ‘bewustzijn’ (het discours over de noodzaak dat het bewustzijn van het individu ‘radicaal verandert’ moet worden) om deze tegenstelling te vermijden. Ze vormen onmiddellijke (kameraadschappelijke) relaties in hun strijd terwijl ze deze relaties ideologiseren – in de vorm van ‘revolutie nu!’ – daarmee negerend dat communisme geen lokale affaire is voor een kleine groep mensen. Ze neigen ernaar om arbeiders die nog steeds een (relatief) stabiele baan hebben als ‘bevoorrecht’ te zien of zelfs als ‘de echte arbeidersklasse met een petit-bourgeois bewustzijn’. Ze neigen er ook naar om zichzelf te zien als individuen die niet organisch tot de klasse behoren omdat ze precair of werkeloos zijn. De andere kant van dezelfde medaille is dat de radicaal syndicalistische elementen de precaire arbeiders als het sociale subject gaan zien dat zich moet verenigen als ‘klasse voor zichzelf’ en haar acties moet begrijpen als een poging om deze klasseneenheid te bereiken.
Het overstijgen hiervan zal het product zijn van het huidige limiet. Het in twijfel trekken van de proletarische conditie door de directe actie praktijken (die naar voren komen als tegenstelling, uiteraard) prefigureert haar overstijging binnen de proletarische strijd zelf: de toekomstige opheffing van het proletariaat als klasse. Dit is waarom de praktijken van de directe actie beweging overgenomen worden in de breuken die ontstaan binnen de huidige conflicten; dit is waarom de praktijk van de directe actie overgenomen en overstegen werden door de opstandelingen van december 2008. Uiteraard bevindt de huidige strijd zich binnen het limiet van de huidige cyclus, maar de specifieke productie van dit limiet (de eis om te overleven, zonder de productieverhoudingen in twijfel te trekken) voorspelt de dynamiek van haar overstijgen. De enige manier waarop de klassenstrijd zichzelf kan overstijgen is door de productie van meerdere tot breuken leidende praktijken in de ontwikkeling van de onvermijdelijk reformistische conflicten. De vermenigvuldiging van deze praktijken zal het product zijn vanuit deze strijd. Deze praktijken zullen de strijd noodzakelijkerwijs voortstuwen, een strijd die zal gaan om de reproductie van het leven tegenover het kapitaal. Iedere poging om de conflicten van de verschillende delen van het proletariaat te ‘verenigen’ in de gemeenschappelijke strijd die de vermeend gemeenschappelijke belangen van de klasse zou ondersteunen (iedere poging tot klasseneenheid) is een manifestatie van het algemene limiet van de huidige dynamiek van de klassenstrijd. De enige generalisatie die geproduceerd kan worden is de generalisatie van praktijken/handelingen die iedere mogelijke stabilisering van een ‘proletarisch succes’ in twijfel trekken. Deze praktijken (strijd binnen de strijd), door hun diversiteit en de intense conflicten die ze zullen produceren binnen de strijd, zullen de crisis waar de proletarische reproductie zich al in bevindt verscherpen en zullen tegelijkertijd de proletarische conditie voor het hele proletariaat in twijfel trekken, i.e. het bestaan van het kapitalisme zelf.
Noten van de vertaler:
[1] Subsumptie is het process waarbij de productierelaties in een maatschappij in het arbeidsproces zelf doordringen. Marx onderscheid hier ‘formele’ en ‘reeele’ subsumptie van het arbeidsproces onder kapitaal. Formele subsumptie treed op wanneer het kapitaal een reeds bestaand arbeidsproces – technieken, arbeiders, productiemiddelen, etc. – naar zich toe trekt en de betrokkenen aan de loonarbeid onderwerpt. Langzaam maar zeker veranderd het kapitaal echter de manier waarop geproduceerd wordt, de middelen en technieken die gehanteerd worden en de aard van de producten en productiemiddelen om beter aan te sluiten bij de behoeften van het kapitaal. Deze fase wordt reële subsumptie genoemd. De consequentie hiervan is dat het gehele maatschappelijke terrein, haar sociale relaties, haar productiemiddelen en haar logica geschapen en gekneed worden door de logica van het kapitaal, in tegenstelling tot het idee dat dit alles slechts ‘neutrale’ zaken zijn waarbij men slechts van de parasitaire individuele kapitalist af hoeft te komen. Zie ook ‘The history of subsumption’, Endnotes #2, april 2010 – http://endnotes.org.uk/articles/6
[2] Revindicatief – van ‘revindicate’, eisen stellen. ‘Luttes revendicatives’ is een gangbare Franse term, waar geen goed alternatief voor is, voor strijd over lonen en arbeidsomstandigheden of onmiddellijke eisen (in tegenstelling tot politieke of revolutionaire strijd).
Comments