Samenvatting van Bordiga’s analyse die de agrarische kwestie centraal stelt.
1) Het verschil tussen de kritiek van Bordiga en de traditionele en huidige kritieken op de ontwikkeling van de Sovjet-Unie
Bordiga’s studie verscheen tussen 1955 en 1957 in afleveringen in het tijdschrift il programma comunista van de Internationale Communistische Partij in Italië en werd in 1966 in twee delen door een Milanese uitgever gepubliceerd als een niet geautoriseerde uitgave. Het werk is dus ontstaan in de tijd tussen twee fasen van linkse kritiek op de ontwikkelingen in de Sovjet-Unie, tussen de linkscommunistische kritiek vanuit verschillende invalshoeken, die vrijwel is afgesloten met de dood van Trotsky, en de hedendaagse kritiek, die begint met het Russisch-Chinese conflict. Deze laatste,die door de Chinezen en de westerse apologeten van het "Chinese model"wordt vertegenwoordigd, kan ruwweg worden teruggevoerd op een gemeenschappelijke noemer: degeneratie van het socialisme in de periode na Stalin, kritiek op geisoleerde verschijnselen in een land waarbij noch de geïsoleerde verschijnselen inéén land, noch de algemene ontwikkeling van dit land, noch de geïsoleerde ontwikkeling daarvan worden geanalyseerd op basis van de internationale ontwikkeling van het kapitalisme.
Bordiga baseert zich in eerste instantie op de constatering dat de politieke situatie na de Tweede Wereldoorlog wordt bepaald door de overwinning van de contrarevolutie.Deze contrarevolutie is tot stand gekomen omdat a) is gebleken dat de bourgeoisie en haar staat ondanks de zware economische crises hun kracht hebben bewezen tegenover de klassestrijd van het proletariaat, b) de sociaal-democraten een contrarevolutionaire alliantie hadden gesloten met de bourgeoisie, en c) de in de Communistische Internationale belichaamde politieke klassebeweging van het proletariaat werd versplinterd, en zich als te onvolwassen heeft betoond om tegelijkertijd te strijden tegen zowel de "rechtse” als de "linkse vertegenwoordigers" van de bourgeoisie.De politiek van Stalin in de Tweede Wereldoorlog heeft bewezen: de alliantie met de westerse bondgenoten heeft bijgedragen aan de versterking van het Amerikaanse super-imperialisme, de onderschikking van de communistische partijen aan de burgerlijke verzetsbewegingen heeft geleid tot klassencollaboratie in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog.
In een reeks van stellingen uit 1951 heeft Bordiga het marxisme gedefinieerd als theorie over de contrarevolutie.(1) Daarmee wil hij zeggen dat politieke oriëntatie relatief eenvoudig is wanneer een revolutionaire situatie zich aankondigt, maar dat het daarentegen slechts met behulp van de marxistische leer in de orthodoxe betekenis mogelijk is om contrarevolutionaire situaties te ontcijferen. Het orthodoxe marxisme mag niet tot theoretische verwarring vervallen. “Vernieuwingen” en "toevoegingen" die zouden voortvloeien uit een "nieuwe" situatie, zijn niet toegestaan. Het "Russische" probleem kan niet worden opgelost met een paar zinnen. Buiten de mondiale context van de contrarevolutie willen analyseren, betekent een tendens tot vervalsing. In deze stellingen van 1951 is Bordiga van mening dat de economie van de SU neigt naar kapitalisme, maar als een jong kapitalistisch land zou de SU niet op gelijke voet geplaatst kunnen worden met de ontwikkelde kapitalistische landen, zeker niet met het VS-imperialisme. Omdat de Russische staat niet langer de staat is van het proletariaat, is niet de stelling van de stalinisten te verdedigen dat in geval van een gewapend conflict de Sovjet-Unie moet worden verdedigd door de proletariërs van de overige landen, net zomin als de theorie van de gelijkstelling van de SU aan de VS aan te hangen is. Het kapitalisme moet eerst daar het sterkst bestreden worden waar het het diepste is geworteld en ontwikkeld, dat wil zeggen in de VS en in haar West-Europese satellieten (2). Strategisch gezien is de restauratie van het socialisme als een verschijnsel in de politieke bovenbouw, secundair voor hem. Voor Bordiga bestaat, in tegenstelling tot de trotskisten, nog geen socialistische economie in de Sovjet-Unie.
Om de economische en maatschappelijke omstandigheden van Rusland juist te karakteriseren, acht Bordiga het noodzakelijk om een adequate, historisch gereduceerde analyse van de kapitalistische productiewijze te maken, in haar verschillen tot de voorafgaande productiewijze van het feodalisme en tot de nog niet gerealiseerde, maar door het marxisme theoretisch geanticipeerde socialistische productiewijze. Bordiga, die vasthoudt aan de ‘invariantie van het marxisme', is van mening dat de veranderingen in de bovenbouw van de kapitalistische productiewijze zelf precies geanalyseerd moeten worden. Dit geldt in het heden voornamelijk voor de vorm van staatskapitalisme, dat reeds aanwezig was aan het begin van de verbreiding van het kapitalisme op grotere schaal, en dat in zijn huidige vorm op geen enkele manier een overgangsvorm van hybride aard naar het socialisme betekent, maar in die vorm van een voortschrijdende uitbreiding het kapitalisme een langere levensduur kan verschaffen. Staatskapitalisme veronderstelt het bestaan van geïsoleerde bedrijven van welke omvang dan ook. Voor de huidige bedrijven is de kwestie van het eigendom van productiemiddelen en onroerend goed (grond, gebouwen) van secundair belang ten opzichte van de totale beschikking over het product. Het socialisme heeft zich voor Bordiga pas dan gerealiseerd wanneer niet alleen de productiemiddelen, maar ook de totaliteit van het geproduceerde volledig overgaat naar de beschikkingsmacht van eerst de arbeidersklasse, later naar die van de maatschappij. Het socialisme is de negatie van de onderneming als geïsoleerde economische eenheid met een dubbele boekhouding, is de overgang naar een gecentraliseerde economische planning met enkelvoudige boekhouding. (Deze gedachten van Bordiga die rond 1950 in de artikelenreeks “Eigendom en kapitaal" - in Prometeo - werden geformuleerd, zijn onlangs door Charles Bettelheim vrijwel letterlijk overgenomen in zijn kritiek op de Sovjet-economie - zie “De onderneming in de overgangsmaatschappij" il manifesto, nr. 1/1970).
Bordiga karakteriseert een socialistische in tegenstelling tot de kapitalistische plan-economie als volgt: “Verhoging van de productiekosten, vermindering van de werkdag, desinvestering van kapitaal, zowel kwantitatieve als vooral kwalitatieve nivellering van de consumptie, die in de kapitalistische anarchie voor 9/10 nutteloze vernietiging van het product betekent, enkel omdat dit beantwoordt aan 'winstgevend management' en ‘winstgevende prijs'. Daarom dus een plan van onderproductie, drastische vermindering van de snelheid waarmee kapitaalgoederen worden geproduceerd. We zullen de wet van de reproductie (van het kapitaal; vertaler) breken, wanneer uiteindelijk de afdeling II van Marx (die levensmiddelen fabriceert) ertoe komt afdeling I (die productiemiddelen fabriceert) knock-out te slaan". (Geciteerd uit Dialogato con Stalin, Milano 1953, p.27) (3)
2) Over de inhoud: De economische en maatschappelijke structuur van het huidige Rusland
Dit werk van Bordiga bouwt voort op een reeks andere kleinere werken, die hierboven kort werden genoemd en waarin de vooronderstellingen van zijn aanpak werden geschetst. Het eerste deel van het werk is een historische reconstructie van de voorgeschiedenis en het verloop van de Oktoberrevolutie tot het einde van de burgeroorlog en de strijd tegen de imperialistische interventies. Voor zover het hier de rehabilitatie van de bolsjewistische oude garde betreft tegen de stalinistische vervalsing van de partijgeschiedenis, is dit deel echter aanzienlijk beïnvloed door de tijd waarin het werd geschreven en waarin het slechts beperkte bronmateriaal dit ook erg moeilijk maakte. In dit opzicht zijn de omstandigheden tegenwoordig verbeterd, zodat dit gedeelte van de tekst betrekkelijk kort kan worden samengevat. Maar er kan niet geheel van worden afgezien, omdat de interpretatie van de Russische revolutie als een dubbele revolutie de rode draad vormt, die ook door de feitelijke analyse van de latere economische omstandigheden loopt en die alleen de stelling van Bordiga begrijpelijk maakt dat de proletarische revolutie in Rusland onder ging, terwijl de burgerlijke kapitalistische revolutie zonder burgerlijke klasse daarentegen door Stalin werd voltooid. In een parallel met de afschaffing van de slavernij door de Amerikaanse Burgeroorlog karakteriseert Bordiga de Russische revolutie van het proletariaat als een revolutie die taken in achterwaartse richting moest vervullen en die in dit opzicht, namelijk de kapitalistische penetratie van een uitgestrekt gebied met pre-mercantiele productie, als werkelijk progressief te beschouwen is.
De leninistische formule van de dubbele revolutie is voor Bordiga niet slechts daarom juist ten opzichte van de ideeën van de mensjewieken, omdat ze - theoretisch coherent - aansluit bij het revolutieprogramma voor Duitsland van 1848-1850 van Marx-Engels, maar vooral omdat het Russische kapitalisme niet het product was een nauwelijks bestaande industriële bourgeoisie, maar eerder van de gecentraliseerde feodale staat van de tsaar. Vandaar de overname van het agrarische programma van de sociaal-revolutionairen en de alliantie met de boeren, die Bordiga karakteriseert als een militaire alliantie.
De Februarirevolutie is volgens Bordiga een democratische en burgerlijke revolutie in handen van de bourgeoisie, de Oktoberrevolutie is volgens Bordiga een democratische revolutie in de handen van het proletariaat. De volgende politieke maatregelen, zoals de specifieke vorm van het kiesrecht, beschouwt B. in verband met de specifieke situatie van Rusland (proletariaat in de minderheid - meerderheid van de boeren) en niet als een model voor proletarische revolutie in het Westen. De Oktoberrevolutie ontwikkelt zich pas tot een proletarische revolutie door maatregelen in de buitenlandse politiek, door uit de imperialistische coalities van de Wereldoorlog te breken, zoals dit werd bezegeld in het Verdrag van Brest-Litovsk.
De eerste economische maatregelen van de Sovjet-regering aan het begin van de burgeroorlog bevinden zich volgens Bordiga in het kader van wat mogelijk is onder het kapitalisme. Bordiga benadrukt dat in Lenin's tijd, en na hem tot de nederlaag van de linksen in 1928, over het geheel genomen de economische debatten zo werden gevoerd dat het kapitalistische karakter van de Sovjet-economie nooit werd ontkend. De overgang van 'oorlogscommunisme’ naar NEP [Nieuwe Economische Politiek] is voor B. een noodzaak om de voedselbevoorrading van de steden in het hele land te waarborgen. Van invoering van het socialisme kon in die tijd nog geen sprake zijn, want door de verwoestingen van de burgeroorlog was de industriële productie in 1920 slechts 1/7 van de productie in de tijd van de tsaren. Het eerste, door het tsarisme opgerichte kapitalisme was dus vrijwel uitgestorven, met de NEP begint de tweede fase van het eigenlijke Russische kapitalisme. Bordiga analyseert de toespraken van Lenin (op de belasting in natura) en Trotski over de invoering van de NEP en concludeert dat daarin geen sprake was van opbouw van het socialisme, maar van de economische fundamenten van het socialisme door de expansie van het staatskapitalisme in de industrie. Lenin spreekt over een alliantie van het proletariaat met het staatskapitalisme tegen de overmacht van de kleine warenproducenten, vooral op het platteland.
Na het mislukken van de verwachte Duitse revolutie in 1923, na de dood van Lenin beginnen binnen de Russische partij de gewelddadige botsingen over de nieuwe koers in Rusland. Bordiga ziet in zijn verslag daarvan af van de impact op de discussies binnen de niet-Russische afdelingen van de Comintern ("bolsjewisering"), waarin hij, staande aan de uiterste linkerzijde, een prominente rol speelde. Zijn openlijk pleidooi voor de standpunten van Trotski in de jaren 1924-1926 (B. werd in november gearresteerd, door de fascisten in ballingschap gezonden, in 1930 uit de PCI uitgestoten) komt niet buitensporig aan bod. Bepalend daarvoor is dat Bordiga de conflicten in de partij niet personaliseert, maar deze beoordeelt naar de mate waarin de individueel ingenomen standpunten coherent marxistisch zijn. Het is waarschijnlijk door zijn onafhankelijke positie in het internationale debat van de Comintern, dat hij nooit een aanhanger was van de respectievelijke Russische fracties, dat Bordiga niet alleen de stellingname van de politiek dicht bij hem staande Trotzki-Zinovjev-Kamenev groep niet heeft verabsoluteerd, maar ook Boecharin en de bolsjewistische rechterzijde ondanks hun politieke fouten rehabiliteert ten opzichte van Stalin. Hoewel Bordiga evenals Trotski overtuigd is van de onmogelijkheid van de opbouw van het socialisme in één land, geeft hij ten opzichte van Boecharin toe dat deze met zijn programma ter ondersteuning van het koelakken privé-kapitalisme op het platteland weliswaar een gewaagd en moedig compromis wil, maar wel nog steeds een compromis van de leninistische soort op het oog te hebben, ervan uitgaande dat de revolutie buiten Rusland voor lange tijd op terugtocht is. Zelfs tegenover Stalin vervalt Bordiga nooit in de fout om hem een koekje van eigen stalinistische deeg te geven, dat wil zeggen, hem voor te stellen als een onbewuste agent van het kapitalisme, maar hij geeft toe dat Stalin de eervolle droom gehad heeft om de kapitalistische staten net zo succesvol tegen elkaar uit te kunnen spelen als hij deed met de fracties binnen de CPSU. Stalin was slechts een programmadief, die in theoretisch opzicht nooit een eigen standpunt naar voren bracht, maar die ondanks zijn eclecticisme tot zijn dood herhaaldelijk orthodoxe opvattingen benaderde in zowel binnenlands als buitenlands beleid.
Met de overwinning van het centrum van Stalin op de linkerzijde in 1928 en het kort daarna opzij schuiven van de rechtsen, vindt Bordiga dat de revolutie zich van een dubbele revolutie tot een slechts burgerlijke revolutie (uitbreiding van de kapitalistische productiewijze) heeft "verkort", dat wil zeggen, dat met de vernietiging van de oude bolsjewistische partij, het Russische proletariaat het slachtoffer is geworden van een contrarevolutie. Maar de actuele situatie in Rusland zou niet een consequentie zijn van de NEP, maar van de ommekeer op politiek gebied en in de internationale positie van de Russische staat.
Bordiga stelt zich nu er niet mee tevreden om tegenover de stalinistische theorie van de opbouw van een socialistische productiewijze te stellen dat dit allemaal wensdenken of opzettelijke leugen is, dat dit alles in werkelijkheid kapitalisme is, gelijk is aan het kapitalisme dat heerst in de traditioneel kapitalistische landen. Het gaat hem om het analyseren van wat specifiek is aan het Russische kapitalisme "om een beeld te vormen van de historische types van sociale economie die in het kader van het desbetreffende land bestaan, en zich af te vragen welke daarvan progressief zijn en welke niet" (Thesen 1951). (4)
In tegenstelling tot de meeste auteurs die de situatie van de landbouw alleen zien als een aanhangsel van geforceerde industrialisering, plaatst Bordiga de landbouw in het centrum van zijn betoog. Hij gaat uit van het programma van Lenin, dat ten tijde van de NEP vijf stadia van de productie in Rusland naast elkaar zag bestaan (1. Patriarchale boereneconomie op basis van handel in natura, 2. Kleine warenproductie, 3. Privé-kapitalisme, 4. Staatskapitalisme, 5. Socialisme) (5) en dat vooral streefde naar de afschaffing van de tweede vorm, het in kwantitatief opzicht in Rusland op het platteland overheersende niveau van de kleine warenproductie. Boecharin’s agrarische programma ter bevordering van de ontwikkeling van het privé-kapitalisme op het platteland, zou volgens Bordiga kunnen leiden tot het overwinnen van de tweede fase, tot accumulatie en technische rationalisatie en de proletarische staat zou dan op een gegeven moment de agrarische privé-kapitalisten kunnen onteigenen, en daarmee de vierde fase van het staatskapitalisme bereiken. Stalins oplossing van kolchosificering noemt Bordiga de ergste manier. Het fuseren van het familie instituutmet de productie-eenheid zou een voor-burgerlijke (in het Duits: ’unterbürgerliche’; vertaler) oplossing zijn. Volgens B. is de collectieve boerderij (of ‘kolchose’; vertaler) een statische productievorm bestuurd door de coöperatieve en private sector, waar het niet tot een enorme accumulatie van kapitaal komt, maar tot de verdeling ervan over de coöperatieboeren (minus de voorgeschreven herinvesteringsquote). De collectieve boerderij is een kapitalistisch bedrijf. De collectieve boer is enerzijds, maatschappelijk gezien, een kleine bezitter die werkt voor eigen rekening, als coöperatieve boer is hij tegelijkertijd werknemer en aandeelhouder van het bedrijf. Het juridische staatseigendom van de grond is slechts schijn. Weliswaar betaalt de collectieve boerderij ook hoge belastingen, maar deze worden ook in de traditionele kapitalistische staten door de nominale eigenaren aan de staat betaald. Maar omdat de belastingbedragen niet oplopen tot een hoogte dat zij grondrente genoemd kunnen worden (in dat geval zouden de kolchozeboeren pachters zijn), kan de collectieve boerderij worden beschouwd als een collectieve onderneming die de facto landbezitter is. De gemengde vorm van de collectieve boerderij blijft door het overwicht van het aandeel van de particuliere sector in de produktie (zie Karl-Eugen Wädekin “Privatproduzenten in der sowjetischen Landwirtschaft”, Keulen, Verlag Wissenschaft und Politik, 1967), in de tweede fase van Lenin, die van de wareneconomie van kleine boeren. De gedetailleerde en diepgaande analyse van deze productievorm door Bordiga kan op deze plaats niet verder worden uitgewerkt. De politieke en maatschappelijke gevolgen zijn volgens B. als volgt: de permanente crisis van de Russische landbouw betekent dat de Sovjetstaat continu ten koste van het industriële proletariaat de door dit geproduceerde waarde en meerwaarde naar het platteland brengt. De staat wordt op deze wijze afhankelijk van de sociale meerderheid van de kleinburgerlijke boerenbelangen en is daarom te beschouwen als een natuurlijke klassebondgenoot van traditionele kapitalistische staten over de hele wereld, zelfs als zijn industriële kapitaal niet deelneemt aan de internationale circulatie, zoals in de tijd van Stalin. Bordiga verwerpt het om de bureaucratie als een "nieuwe klasse" of als een hybride vervanging voor een bourgeoisie te beschouwen. "Van de drie klassen van de burgerlijke modelmaatschappij van Marx blijft de arbeidersklasse de uitgebuite klasse. De kapitalistische klasse wordt vertegenwoordigd door de administratieve staat, en niet als een college van haar hoge ambtenaren, maar als een imitatiekanaal voor de krachten van het buitenlandse burgerlijke kapitalisme. De klasse van de grondeigenaren heeft niet de vorm van een minderheid aangenomen, maar een ‘populistische’, in de vorm van een consortium van boerenconsortia, waarvan een hoge grondbelasting terugvloeit, die wordt afgetrokken van de meerwaarde die het uitgebuite en overheerste proletariaat afgeeft”.
Bordiga ontkracht door een historische vergelijking met internationale statistieken de zogenaamde tot het socialisme te herleiden uitzonderlijke gegevens van verandering in de bevolking en van de ontwikkeling van indicatoren voor industrialisatie. De aanvankelijk hoge groeicijfers worden volgens hem verklaard uit het feit dat het een jong kapitalisme betreft. De vijfjarenplannen hebben in vergelijking daarmee echter geen wonder tot stand gebracht want volgens zijn berekeningen is er tussen 1920 en 1927, dus vóór het eerste vijfjarenplan, een zeer hoge gemiddelde jaarlijkse groei van 37 procent geweest. Daarmee vergeleken wordt in de gemiddelde waarden van 24 procent, 18,3, procent, 15 procent (1933-1940), 13,8 procent (1946-1950) en 23 procent (1947-1950), 13,8 procent (1951-1955) van de daaropvolgende jaren reeds een neiging tot neergang duidelijk. Tot de hoge cijfers heeft bijgedragen dat deze laat ontstaande industrialisering kon voortbouwen op een betere kwaliteit van de internationale technologie. Bordiga spreekt van een “staatsindustrialisme", want van een volkomen staatskapitalisme zou in de SU geen sprake kunnen zijn. Maar zelfs in de staatskapitalistische sector ziet hij een dalende tendens. De staat is door zijn monopolie op de geldcirculatie weliswaar kapitalist maar geen ondernemer. De neiging van de kant van de staat om uit te besteden aan niet-statelijke organisaties van het bedrijfsleven neemt toe: van gemiddeld 25 procent in het Eerste Plan, is het uitgegroeid tot 81 procent tijdens de Vijfde Plan. De autonomie van de bedrijven ten opzichte van staatsingrijpen die in 1965 werd gesanctioneerd door de economische hervormingen, ziet Bordiga al in 1957 als een ondergrondse trend in volle gang. Het afsluiten van contracten tussen individuele bedrijven voor onderlinge leveringen heeft de bedoeling om een extra winstmarge te behalen, die niet via de grootboeken van de staat lopen. De feitelijke, destijds nog niet wettelijk vastgestelde rechtspersoonlijkheid van de onderneming, betekent volgens hem verkwisting van maatschappelijke arbeid en mogelijkheden tot corrumpering van de arbeidersklasse en voor het creëren van een arbeidersaristocratie. De om zich heen grijpende verbreiding van het contractsysteem betekent het verhuren van de staat aan ondernemers-organisaties, "die ware bendes van profiteurs zijn". De eigendomstitel voor privé huisbezit, dat geen sociaal overblijfsel is, maar een grondwettelijk gewaarborgd recht, met de mogelijkheid om dit te erven, zou een uitdrukking zijn niet van persoonlijke eigendom, maar van familiebezit, een omzetting van het kolchose-model op de stedelijke bevolking. Het voortbestaan van een belastingsysteem en de uitbreiding daarvan zou niet alleen van het vermeende socialisme een absurditeit maken, maar een bewijs temeer dat de totale verstaatsing niet alleen niet is bereikt, maar steeds trager verloopt. De verhouding van directe belastingen tot de indirecte (1/6 van de indirecte) toont aan dat ten eerste de arbeiders aan soortgelijke regels zijn blootgesteld als in de traditionele kapitalistische landen, en verder dat de staat alleen op die manier belasting kan heffen op niet aangegeven zwarte inkomsten.
Bordiga gebruikt in zijn berekeningen alleen de officiële Russische cijfers, die hij in de meeste gevallen eerder omhoog afrondt, dan ze - wat heel terecht zou zijn - naar beneden te corrigeren vanwege hun inherente propagandistische vervalsingen. Het algemene beeld van de Russische economie dat eruit volgt, is allesbehalve vleiend, maar het is hetzelfde beeld dat ook kan worden afgelezen uit zelfs de gedeeltelijke bekentenissen die continu in de Russische pers verschijnen. Wat hem onderscheidt van de meerderheid van de marxistisch georiënteerde Westerse economen, is dat hij de abstracte plan-modellen niet voor de werkelijkheid aanneemt, maar dat hij uitgaat van het algemene economische mechanisme en vandaaruit ook komt tot de maatschappelijke gevolgen. Anarchie van de economische productie komt ook in Rusland voor door de coëxistentie van verschillende economische vormen en door het tendentieel afnemen van het staatskapitalisme. De sociale uitdrukking van deze anarchie is niet de veel benoemde "bureaucratie", maar het sociale “kolchosianisme", dat ook bij de niet-agrarische sociale lagen in de smaak valt. Voor Bordiga betekent dit maatschappelijk fenomeen niet het uitkristalliseren van een "nieuwe klasse" met een kleinburgerlijke oriëntatie, “het is slechts een laag van hybride korstvorming op economische invloeds- en machtsvormen van het kapitaal ... De labiele en ongewervelde vormen van het sociale kolchosianisme volgen elkaar op tegen een achtergrond van op de eerste plaats de strijd tussen kapitaal en proletariaat, die zich met veel evidentie voordoet in alle historische stadia van ontbinding en degeneratie van de arbeidersbeweging.”
Deze analyse van de economische en maatschappelijke structuur van het moderne Rusland, waarvan hier slechts een paar punten zijn aangegeven, zou onvolledig zijn als ze niet zou worden aangevuld met een aantal punten buiten dit werk van Bordiga, die echter door hem persoonlijk of door zijn partij gemaakte analyses betreffen. Aan de ene kant moeten we dan wijzen op de stellingen van 1957 “Het Marxisme en Rusland" (6), waarin een revolutionaire crisis met een nadruk op Centraal-Europa wordt voorzien rond 1975. "In deze crisis zal Rusland meer de rol spelen van een reserve aan productiekrachten dan een reserve aan revolutionaire legers". Een ander vraagstuk dat we hier moeten noemen, is de verhouding tussen Rusland en China. Ook in China vindt een burgerlijke revolutie plaats. De breuk met China rond 1960 werd deels bepaald door een tijdelijke verandering in de Russische investeringspolitiek in eigen land en in de buitenlandse politiek door de poging een Russisch-Amerikaanse condominium in Azië op te richten, gebaseerd op India.
---
Bron: Onuitgegeven manuscript uit de nalatenschap. Door Riechers gedateerd als “begin 1971". De tekst is een voorloper van het zes jaar later verschenen grote essay "De resultaten de revolutie van ’Stalin' in Rusland: Romantisch socialisme in ideologie, sociale kolchosianisme in plaats van de klassenloze maatschappij". (7)
Gepubliceerd in "Christian Riechers: Die Niederlage in der Niederlage; Texte zu Ar-beiterbewegung, Klassenkampf, Faschismus. Herausgegeben, eingeleitet und kommentiert von Felix Klopotek.” Unrast-Verlag, Münster 2009. (8)
Vertaling: F.C.
---
(1) Waarschijnlijk wordt bedoeld “Charakteristische Thesen der Partei” (1951), waar zich in deel IV, stellingen 5 und 6 enkele van de formulierungen bevinden die hier volgen (F.C.). http://www.sinistra.net/lib/bas/progra/vami/vamimfebid.html
(2) In deze en andere kwesties stond Amedeo Bordiga binnen de IKP tegenover Onorato Damen. De polemiek leidde tot een splitsing waarna beide richtingen verder gingen als Internationale Kommunis-tische Partij (‘Programma Comunista’) en Internationalistische Kommunistische Partij (‘Battaglia Co-munista’). Damens standpunten zijn te vinden in “Bordiga beyond the myth”, Prometheus Publications, London, z.j. (2016). http://www.leftcom.org/. (F.C.)
(3) http://www.sinistra.net/lib/bas/progra/vaki/vakinbedii.html
(4) In “Charakteristische Thesen der Partei” (1951) is dit citaat echter niet gevonden (F.C.).
(5) In zijn brochure van mei 1921 “Über die Naturalsteuer” (Lenin “Werke” Berlin, Bd. 32, S. 343. http://www.red-channel.de/LeninWerke/LW32.pdf) citeert Lenin deze vijf stadia uit zijn polemiek van 1918 met de linkse communisten, “Die Hauptaufgabe unserer Tage. Über ‘linke’ Kinderei und über Kleinbürgerlichkeit” (Lenin “Werke”, Berlin, Bd. 27, S. 328. (F.C.) http://www.red-channel.de/LeninWerke/LW27.pdf).
(6) http://www.sinistra.net/lib/upt/kompro/art/cidmarurud.html
(7) http://www.left-dis.nl/d/boriech.htm
(8) http://www.unrast-verlag.de/
Comments