Het eerste van een vijftal uit het Engels vertaalde artikelen over de linkse beweging en intersectionaliteit. De laatste jaren zien we het begrip “intersectionaliteit” steeds vaker opduiken in teksten en analyses afkomstig van universiteiten en allerlei sociale bewegingen. Centraal bij intersectionaliteit staat “dat verschillende vormen van onderdrukking niet van elkaar los kunnen worden gezien en op elkaar inwerken” '(Hodan Warsame en Ramona Sno)
Voor veel radicaal-linkse activisten zal dat bekend in de oren klinken. In onze analyses benadrukken we altijd al dat kapitalisme, patriarchaat en racisme onderling verweven zijn, maar ook een eigen dynamiek hebben en dus niet tot elkaar gereduceerd kunnen worden. We erkennen allang dat we allemaal op uiteenlopende maatschappelijke machtsposities zitten, als vrouwen, baanlozen, homo’s, jongeren, zieken, enzovoorts.
Dus aan het begrip intersectionaliteit hebben we geen behoefte meer? Jazeker wel, alleen al wanneer we de tamelijk eenzijdige samenstelling van de radicaal-linkse beweging bezien, gedomineerd door in meerderheid witte, hoogopgeleide, hetero mannelijke activisten, dan kan het geen kwaad om minstens onze eigen beweging, en toch ook onze strijden, voor wat betreft inhoud én vorm, nog eens kritisch door te lichten aan de hand van dat begrip intersectionaliteit.
Een altijd terugkerende discussie bij radicaal-links is hoe de diverse strijden aan elkaar gekoppeld kunnen worden. Hoe kunnen vrouwen-, anti-racisme-, arbeiders-, LGBTQ*-, studenten-, dierenrechten-, patiënten-, migranten-, vluchtelingen- en de vele andere bewegingen samen een sterke tegenmacht vormen, zodat fundamentele veranderingen daadwerkelijk kunnen worden afgedwongen? Het ontstaan van steeds meer specifieke belangenbewegingen wordt enerzijds meestal toegejuicht omdat meer mensen zo eindelijk een stem krijgen, maar anderzijds ook met lede ogen bezien vanwege de versplintering van de bewegingen en de machteloosheid die daardoor in de hand wordt gewerkt.
Een van de vragen die in de vertalingen terug zal komen is: kan het begrip intersectionaliteit een bijdrage leveren aan het oplossen van die kwestie van versplintering? Is intersectionaliteit voornamelijk een academisch concept om machtsverhoudingen en maatschappelijke posities te duiden en te analyseren, of kan het ook gezien en gebruikt worden als een strijdbegrip bij de opbouw van gezamenlijk tegenmacht?
Het eerste artikel in de reeks, hieronder, is “Refusing to wait: anarchism and intersectionality” van Deric Shannon en J. Rogue dat op 11 november 2009 werd gepubliceerd op de site Anarkismo.net. Het is vertaald door Shirley de Vet. Anarchisme is een politieke stroming waarmee veel Doorbraak-activisten en -sympathisanten in meer of mindere mate wel affiniteit hebben. Bij het anarchisme staat de analyse van en het verzet tegen iedere ongelijke machtsrelatie centraal, net als bij intersectionaliteit.
Eric Krebbers
Weigeren om te wachten: anarchisme en intersectionaliteit
Het anarchisme kan veel leren van de feministische beweging. In veel opzichten heeft het dat al gedaan. Anarcha-feministen hebben een analyse van het patriarchaat ontwikkeld die dat patriarchaat linkt aan de staatsvorm. We hebben geleerd van de slogan: “Het persoonlijke is politiek” (bijvoorbeeld: mannen die gendergelijkheid nastreven moeten de vrouwen in hun eigen omgeving ook met respect en waardigheid behandelen). We hebben geleerd dat geen enkel revolutionair project voltooid kan worden wanneer mannen vrouwen systematisch domineren en uitbuiten; dat socialisme een leeg doel is – ook al is het “staatloos” – als de mannelijke dominantie over vrouwen intact blijft.
Dit essay beargumenteert dat anarchisten ook kunnen leren van de theorie van “intersectionaliteit” die is ontstaan vanuit de feministische beweging. De anarchistische concepten van klassenstrijd zijn bijvoorbeeld verbreed door de opkomst van de feministische bewegingen, mensenrechtenbewegingen, LGBTQ*-bewegingen, bewegingen voor de rechten van mensen met een beperking, enzovoorts. Maar hoe positioneren wij onszelf ten opzichte van deze strijden? Wat is hun relatie tot de klassenstrijd die aan de basis staat van de strijd voor het socialisme? Zetten we die strijden neer als “louter identiteitenpolitiek” die de historische taak van de arbeidersklasse eerder vertroebelt dan verheldert? En als we dat niet doen, hoe zouden anarchisten de belangen van deze bewegingen dan in onze politieke theorie en praktijk kunnen toepassen?
Waarom intersectionaliteit? Hoe we hier zijn gekomen
Volgens veel mensen begon de feministische beweging in de Verenigde Staten met de strijd van vrouwen voor het vrouwenkiesrecht. Deze focus op electoralisme werd toen echter al door veel radicale vrouwen van rond die eeuwwisseling bekritiseerd omdat zij het te beperkt vonden. Immers, wat heeft het kiesrecht teweeggebracht voor de vrouwen uit de arbeidersklasse? Hoe kan het kiezen voor een nieuwe groep heersers zorgen voor eten in hun eigen monden en in die van hun familie? In feite weigerden veel radicale vrouwen van deze periode om zich te identificeren als “feministen” omdat zij het feminisme vooral zagen als een beweging voor vrouwen van de bourgeoisie die zich niet bezighielden met de klassenstrijd (zie hier voor een interessante discussie daarover in de context van het Spaanse anarcho-syndycalisme van het begin van de twintigste eeuw). Veel vrouwen uit de arbeidersklasse zagen hun “feministische” tijdgenoten als bondgenoten “van alle krachten die de meest vastberaden vijanden zijn van de werkende mensen, van de armen en de onterfden”. Zij zagen de vroege feministische beweging als enkel een beweging voor vrouwen van de bourgeoisie, die geen oplossingen bood voor de prominente armoede en uitbuiting die inherent zijn aan de ervaringen van de arbeidersklasse in een geklassificeerde samenleving.1
De anarchisten uit die tijd liepen soms al vooruit op de argumenten die voort zouden komen uit de feministische beweging, vooral op de argumenten die betrekking hadden op intersectionaliteit. We streden tegen het klassenreductionisme, dat vaak voorkwam in het bredere socialistische milieu. Vroege anarchisten schreven over onderwerpen als prostitutie en vrouwenhandel, gedwongen sterilisaties en het huwelijk2 om zo de anarchistische kritiek op hiërarchie te verbreden en om op kritische wijze belang te hechten aan de problemen van vrouwen, terwijl zij tegelijk ook een socialistische visie overbrachten van een toekomstige coöperatieve en klasseloze samenleving. Veel van deze vroegere werken lieten een connectie zien tussen de onderdrukking van vrouwen en de uitbuiting van de arbeidersklasse. De weigering van veel vrouwen uit de arbeidersklasse om deel te nemen aan de strijd van hun “feministische” tijdgenoten toonde ook de problemen van een universeel, op identiteit gebaseerd feminisme, dat de onderdrukking van vrouwen zag als een hiërarchie die kan worden bestreden zonder eveneens kapitalisme te bestrijden.
We willen zeker niet de suggestie wekken dat anarchisten nooit reductionistisch bezig waren. Helaas stonden veel anarchistische mannen afwijzend tegenover de belangen van vrouwen. Een van de redenen dat de Mujeres Libres het belang zagen van een aparte vrouwenorganisatie rond de periode van de Spaanse burgeroorlog, was dat “veel anarchisten de issues van de onderdrukte vrouwen als, op zijn best, ondergeschikt aan de emancipatie van arbeiders achtten. Als een probleem dat zal worden opgelost “op de dag van de revolutie”. Helaas is deze houding in sommige politieke omgevingen geen historische eigenaardigheid, ook al zou het dat wel moeten zijn. En het waren dergelijke veronderstellingen die een belangrijke theoretische achtergrond werden voor de “tweede feministische golf”.
Tegenstrijdige visies gedurende de “tweede golf”
Gedurende de late jaren zestig tot de vroege jaren tachtig ontstonden nieuwe vormen van feminisme. Veel feministen leken zich aangetrokken te voelen tot vier tegenstrijdige theorieën met elk een heel andere uitleg van de onderdrukking van vrouwen.
Net als hun historische voorgangers van de bourgeoisie, zagen liberale feministen de noodzaak niet van een revolutionaire breuk met de bestaande samenleving. Hun focus lag op het breken van het “glazen plafond” om zo meer vrouwen op politieke en economisch machtige posities te krijgen. Liberale feministen namen aan dat de bestaande institutionele regelingen niet fundamenteel problematisch waren. Hun taak was het zorgen voor gelijkheid van vrouwen binnen het kapitalisme.
Een andere theorie, die soms wordt aangeduid als radicaal feminisme, beargumenteerde dat er afstand moest worden genomen van “mannelijk links”, omdat dat links hopeloos reductionistisch was. Veel vrouwen uit de mensenrechtenbeweging of de anti-oorlogsbeweging klaagden over nadrukkelijk seksisme binnen de bewegingen. Zo werden vrouwen gedegradeerd tot secretariële taken, werden ze lastig gevallen door mannelijke leiders en was er sprake van een algemene buitensluiting in de linkse politiek. Volgens veel radicale feministen uit deze periode werd dat veroorzaakt door het heersende patriarchale systeem, oftewel de systematische en geïnstitutionaliseerde dominantie van mannen over vrouwen. Voor deze feministen was de strijd tegen het patriarchaat de belangrijkste strijd voor het creëren van een vrije samenleving, aangezien gender de meest diepgewortelde en oudste hiërarchie is.3
Marxistische feministen daarentegen plaatsten de onderdrukking van vrouwen binnen de economische sfeer. Het gevecht tegen kapitalisme werd gezien als de belangrijkste strijd, aangezien “de geschiedenis van alle tot dusver bestaande samenlevingen de geschiedenis is van klassenstrijd”4 . Marxistische feministen meenden dat de economische “onderbouw” van de samenleving een bepalende invloed had op de culturele “bovenbouw”. De enige manier om gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bereiken was daarom door het vernietigen van het kapitalisme. Omdat nieuwe, egalitaire economische regelingen de mogelijkheid boden voor een nieuwe, egalitaire bovenbouw. Dat was de bepalende natuur van de economische basis.
Uit de gesprekken tussen marxistische feministen en radicale feministen ontstond een andere benadering, namelijk de “duale systeem theorie”.5 Later zou deze theorie worden aangeduid als socialistisch feminisme. Vanuit die duale systeem theorie beargumenteerden feministen dat er een “theoretische discussie” ontwikkeld moest worden die “evenveel gewicht geeft aan het patriarchale systeem als aan het systeem van het kapitalisme”. Hoewel deze benadering veel bijdroeg aan het oplossen van de discussie over welke strijd nu het belangrijkst moest zijn (de strijd tegen het kapitalisme of de strijd tegen het patriarchaat), bleef er nog steeds veel te wensen over. Zo vinden zwarte feministen dat een dergelijke benadering de structurele analyse van “ras” buiten beschouwing laat.6 En verder: waar blijft de onderdrukking op basis van seksualiteit, van beperkingen, van leeftijd, enzovoorts, in deze analyse? Vallen al deze dingen te reduceren tot het kapitalistische patriarchaat?
Het is tegen deze theoretische achtergrond dat het begrip “intersectionaliteit” ontstond. Maar het waren niet alleen abstractie en theorie die tot het nieuwe inzicht leidden. Zoals eerder is genoemd, waren de ervaringen van vrouwen met de bredere linkse beweging een deel van de reden dat feministen de noodzaak zagen van een aparte analyse van het patriarchaat als een systeem van onderdrukking. Zonder een analyse van het patriarchaat, waarbij dat op gelijke hoogte werd gezet met het kapitalisme als een organiserend systeem in ons leven, was er geen adequaat antwoord op de mannelijke leiders die suggereerden dat we de onderdrukking van vrouwen kunnen afhandelen nadat we de “belangrijkere” klassenstrijd hebben afgehandeld.
Deze spanningen waren niet beperkt tot politiek links, maar bestonden ook binnen de feministische beweging. Waarschijnlijk komt een van de beste voorbeelden daarvan uit de pro-choice beweging in de Verenigde Staten. In de periode voor de rechtszaak Roe vs. Wade in 1973 werd de wetgeving omtrent abortus gezien als iets dat van staat tot staat geregeld moest worden. Feministen mobiliseerden rond de rechtszaak omdat zij wilden dat legale abortus in het hele land gegarandeerd zou worden. Uiteindelijk werden er inderdaad legale garanties gegeven voor abortus gedurende het tweede kwartaal, maar de retoriek van “keuze” en “legalisering” liet voor veel feministen nog teveel onbesproken.
En die ervaringen hebben de basis gelegd voor het ter discussie stellen van het idee van universele, monolithische ervaringen van “vrouwelijkheid”, zoals het vaak wordt genoemd in de kader van identiteitenpolitiek. Zwarte feministen en womanisten vonden bijvoorbeeld dat er met de eenzijdige focus op het legaliseren van abortus voorbij werd gegaan aan de gedwongen sterilisatie van zwarte vrouwen in de VS en het weigeren van hun recht op het krijgen van kinderen.7 Daarnaast vonden vrouwen uit de arbeidersklasse dat een gelegaliseerde “keuze” vrijwel betekenisloos was zonder socialisme, omdat een legale maar onbetaalbare abortus nauwelijks een “keuze” voorstelde. Echte vrijheid van reproductie betekende voor vrouwen uit de arbeidersklasse meer dan alleen legale abortus. Velen van hen wilden graag kinderen, maar konden het zich simpelweg niet veroorloven om ze op te voeden. Sommige vrouwen wilden een verandering in de culturele normen en gebruiken van een samenleving die de keuzen veroordeelde die vrouwen maakten over hun lichamen. Anderen eisten dat er klinieken voor reproductieve gezondheid in de buurten kwamen. Kortom: het ging hen om “reproductieve vrijheid”, een kader waarin rekening wordt gehouden met de belangen van alle vrouwen, en niet alleen met de belangen van de witte, heteroseksuele, middenklasse vrouwen (de schijnbare standaardpositie van de pro-choice beweging).
Intersecties
Deze ervaringen binnen de feministische beweging en de bredere linkse beweging riepen veel vragen op bij feministen. Hoe creëren we een beweging waarbij de focus niet ligt op de belangen van de meest geprivilegieerden? Hoe blijven we verbonden aan het socialisme, zonder ondergeschikt te worden aan een politiek die de belangen van vrouwen als secundair beschouwt? Hoe zou politieke organisatie eruit zien wanneer die eerder is gebaseerd op een gemeenschappelijke verbondenheid aan het beëindigen van dominantie, dan op een veronderstelde gemeenschappelijke ervaring die in werkelijkheid gebaseerd is op één enkele identiteit? Langzamerhand werden deze vragen beantwoord, grotendeels door zwarte feministen, queers en seks-radicalen, aan de hand van de theorie van intersectionaliteit. Een theorie die kritisch was op de traditionele klassen- en identiteitenpolitiek.8
Intersectionaliteit stelt dat onze sociale locaties in termen van ras, gender, seksualiteit, nationaliteit, beperkingen, leeftijd, enzovoorts, niet gemakkelijk los van elkaar gezien kunnen worden. Spreken over een universele ervaring als “vrouw”, bijvoorbeeld, is problematisch omdat “vrouwelijkheid” verschillend wordt ervaren, afhankelijk van ras, klasse, seksualiteit, enzovoorts. Daarom neigde een onnadenkende feministische beweging, die ogenschijnlijk is gecentreerd rond de belangen van “vrouwen”, ertoe om alleen de belangen te overdenken van de meest geprivilegieerden van die sociale categorie.
Onze verschillende sociale locaties, en de hiërarchieën waar ze uit voortkomen, kruisen op complexe manieren en zijn ook niet makkelijk te scheiden. Mensen bestaan niet in een vacuüm als “vrouwen”, “mannen”, “witten”, “arbeidersklasse”, enzovoorts, los van andere patronen van sociale relaties. Daarnaast functioneren al deze systemen van onderdrukking en uitbuiting elk op een unieke wijze. Om twee duidelijke voorbeelden daarvan te geven: klasse is een sociale relatie gebaseerd op de uitbuiting van iemands arbeid. Als socialisten streven we naar de afschaffing van klassen, en niet naar het einde van klasse-elitisme in het kapitalisme. Dat maakt klasse uniek. Hetzelfde geldt voor het idee van “seksuele oriëntatie” dat is ontwikkeld in de negentiende eeuw, toen het idee ontstond dat “de homoseksueel” een bepaald soort persoon was. Als gevolg daarvan werd er een identiteit gecreëerd, die puur was gebaseerd op de voorkeur voor een gender bij seksuele partners, en waarbij de ontelbare andere manieren waarop mensen hun seksualiteit kunnen organiseren werden genegeerd (zoals het aantal partners, voorkeur voor seksuele handelingen, enzovoorts). Ook werd daarmee de seksuele identiteit gelimiteerd tot drie categorieën: hetero, homo en bi, alsof een bredere band van aantrekkingen en variëteiten niet mogelijk was. Een belangrijk onderdeel van de bevrijding van de seksualiteit is daarom het opruimen van deze categorieën, om iedereen een leefbaar seksueel/sociaal bestaan te bieden. Dat maakt ook seksualiteit uniek.
Deze gestructureerde ongelijkheden en hiërarchieën houden elkaar in stand. Zo levert de arbeid van vrouwen in het kraambed en bij de opvoeding van kinderen nieuwe lichamen voor de alomvattende sociale fabriek, waardoor kapitalisme kan blijven voortduren. Witte superioriteit en racisme staan de kapitalistische controle over een segment van de arbeidsmarkt toe dat kan dienen als goedkope arbeid. Gedwongen heteroseksualiteit dwingt tot patriarchale familievormen, waardoor het patriarchaat en de mannelijke dominantie worden versterkt. En alle gestructureerde vormen van ongelijkheid dragen bij aan het nihilistische uitgangspunt dat geïnstitutionaliseerde hiërarchie onvermijdbaar is en dat bevrijdingsbewegingen gebaseerd zijn op utopische dromen.
Voorstanders van intersectionaliteit vinden dat alle strijden tegen dominantie noodzakelijk zijn voor het creëren van een vrije samenleving. Het is onnodig om een ranglijst te creëren van verschillende sociale strijden, en te suggereren dat de ene strijd voorrang moet krijgen op de andere, omdat de verschillende strijden elkaar kruisen en beïnvloeden. De geschiedenis heeft aangetoond dat deze methode van het rangschikken van onderdrukkingen verdeeldheid veroorzaakt, en erger nog, de solidariteit ondermijnt. Gedurende het organiseren en ontwikkelen van de politieke praktijk kunnen we, door na te denken over onszelf, de ‘marginale strijden’ naar het centrum van onze eigen analyses verplaatsen. Zo kunnen we de vooroordelen van privileges vermijden, iets dat historisch gezien tot zoveel verdeling heeft geleid binnen het feminisme en binnen bredere linkse bewegingen.
Een goed hedendaags voorbeeld van intersectionaliteit in de context van de praktijk van de sociale beweging is Incite! (Women of Color Against Violence). Dat “is een landelijke activistische organisatie van radicale feministen van kleur die een beweging opbouwt die geweld tegen vrouwen van kleur en onze gemeenschappen kan stoppen door middel van directe actie, kritische dialoog en grassroots organizing”. Een reden waarom Incite! opvalt ten opzichte van andere organisaties tegen geweld is hun systeemanalyse. Incite! erkent dat vrouwen van kleur geweld ervaren omdat zij leven in de “gevaarlijke intersecties” van witte suprematie, patriarchaat, kapitalisme en andere onderdrukkende structuren en instituties. In plaats van het simpel reduceren van de ervaringen tot iets individueels, herkent men de systemen die mensen onderdrukken en uitbuiten. Incite! heeft haar aanpak zodanig gestructureerd dat men gemarginaliseerde groepen “hercentraliseert”, in tegenstelling tot methoden van “inclusiviteit” die gebaseerd zijn op één enkele sociale locatie. Volgens Incite! voegt “inclusiviteit” simpelweg een multiculturele component toe aan het individualistische, door witten gedomineerde organizing, dat zo vaak voorkomt in de VS. In plaats daarvan vragen zij om het “hercentraliseren” van het framework rond de gemarginaliseerde groepen. Dat is om er zeker van te zijn dat hun organizing zich richt op belangen van diegenen die historisch vaak over het hoofd werden gezien door het feminisme. Dat met het idee dat alle mensen profiteren van de bevrijding van meer gemarginaliseerde groepen, terwijl de focus op de meer geprivilegieerde elementen binnen een gegeven sociale categorie anderen juist achterstelt (als voorbeeld gaven we de strijd voor het stemrecht en de legalisering van abortus). Incite! focust zich nadrukkelijk op de belangen van de arbeidersklasse die over het algemeen worden genegeerd (bijvoorbeeld van werkers in de seksindustrie, mensen in gevangenissen, trans-mensen en drugsgebruikers). Door deze mensen centraal te stellen binnen het organizen, focust men zich meer op de mensen die op de gevaarlijke intersecties staan van onderdrukking en uitbuiting. Daarmee tackelt men het systeem als geheel, en niet alleen de meer zichtbare of bevoordeelde aspecten. In aanvulling daarop ziet Incite! de staat als een van de belangrijkste veroorzakers van geweld tegen zwarte vrouwen en probeert men een grassroots organisatie op te bouwen, die onafhankelijk van en juist tegen de staat is. Anarchisten kunnen veel leren van Incite! over het belang van zich focussen op de belangen van alle delen van de arbeidersklasse. En over het beteugelen van de neiging van de bredere linkse beweging om de belangen, behoeften, ideeën en het leiderschap van de mensen die leven in de gevaarlijke intersecties van kapitalisme, witte suprematie, patriarchaat, enzovoorts, te negeren en af te schrijven.
En wat kan anarchisme betekenen voor de theorie van intersectionaliteit?
We zijn er sterk van overtuigd dat dit leerproces tweerichtingsverkeer is. Zoals wij onze praktijk uitbreiden om de belangen mee te nemen die aan de orde worden gesteld door feministen, zo kan het feminisme er profijt van hebben om te leren van het anarchisme. We zien de bijdrage van anarchisten aan intersectionaliteit op twee belangrijke manieren terug. Ten eerste kan het anarchisme een radicale basis bieden van waaruit kritiek kan worden gegeven op de liberale interpretaties van intersectionaliteit. Ten tweede kunnen anarchisten een kritische analyse van de staat bieden.
Te vaak negeren mensen die een intersectionaliteit-analyse hanteren de uniciteit van de verschillende systemen van dominantie. Dat wordt enerzijds veroorzaakt door het formuleren van een algemene kritiek op “klassisme”. Wij erkennen dat klasse-elitisme bestaat, maar helaas herkennen deze tegenstanders van “klassisme” de unieke kwaliteiten van kapitalisme vaak niet. Dat kan leiden tot een standpunt waarin in essentie wordt gepleit voor een einde aan het klasse-elitisme met behoud van kapitalisme. Maar als anarchisten zijn wij niet slechts tegenstanders van het klasse-elitisme, we zijn ook tegenstanders van de klassensamenleving als geheel. We willen niet dat de regerende klasse ons aardiger gaat behandelen binnen een systeem dat is gebaseerd op ongelijkheid en uitbuiting (in andere woorden: kapitalisme). We willen het kapitalisme vernietigen en een nieuwe samenleving opbouwen waarbinnen klassen niet langer bestaan; we vechten voor socialisme. Anarchisten, als onderdeel van de socialistische beweging, zijn goed in staat om kritieken te uiten op deze liberale interpretatie van intersectionaliteit.9
En zo zijn wij ook goed in staat zijn om onze kritieken op de staat naar voren te brengen. De staat, die behalve een set van specifieke instituties (zoals de rechtbank, de politie, politieke lichamen als de senaat, de president, enzovoorts), ook een sociale relatie is. En de staat beïnvloedt onze levens op ontelbare manieren. Zo kunnen voormalige gevangenen vaak geen werk meer vinden, zeker niet als zij een misdrijf hebben gepleegd. Men hoeft maar een korte blik te werpen op de raciale en klassesamenstelling van de bevolking van de gevangenissen in de VS om te zien hoe intersectionaliteit daar kan worden toegepast. Voormalige gevangenen, arbeiders die hebben gestaakt of die vaak meedoen aan directe acties en/of burgerlijke ongehoorzaamheid, enzovoorts, hebben allemaal specifieke benodigdheden als subjecten in een samenleving die uitgaat van enerzijds politieke heersers en anderzijds passieve, overheerste subjecten. En de staat neigt ernaar om bepaalde groepen arbeiders speciaal als doelwit te zien, gebaseerd op hun bestaan binnen de gevaarlijke intersecties die hierboven zijn genoemd. Anarchisten kunnen een analyse bieden van de manieren waarop de staat onze levens beheerst, net zoals elke andere vorm van geïnstitutionaliseerde systemen van dominantie dat doen. En we kunnen, uiteraard, pleiten voor het vernietigen van dergelijke sociale arrangementen en die vervangen door non-hiërarchische sociale vormen.
Weigeren om te wachten
Op veel manieren hebben anarchisten historisch gezien voorop gelopen bij sommige ideeën van intersectionaliteit. Anarchisme, als een politieke filosofie en als een beweging tegen alle vormen van gestructureerde dominantie, dwang en controle, lijkt goed geschikt te zijn voor de intersectionele praktijk. Helaas hebben we nog steeds slopende discussies over welke hiërarchie het belangrijkst is en prioriteit moet krijgen boven andere vormen van hiërarchie. Zoals dat in het verleden heeft geleid tot verdeeldheid en een gebrek aan solidariteit (stel je voor dat je wordt verteld dat je sommige strijden die jou direct aangaan moet opgeven ten gunste van de “juiste” of “belangrijkste” strijd). Maar de vernietiging van een enkele structurele hiërarchie kan een destabiliserend effect hebben op de rest, omdat het voortbestaan van elk van deze sociale tegenstellingen ertoe dient om het bestaan van alle andere hiërarchieën tot “natuurlijk” te verklaren.
We hebben geprobeerd om de opkomst van de theorie van intersectionaliteit binnen het feminisme uit te leggen en de contouren ervan te beschrijven. Waarschijnlijk nog belangrijker: we hebben geprobeerd om het te relateren aan politieke praktijk en de strijd van sociale bewegingen, om zo te voorkomen dat het compleet abstract is en theoretisch los staat van de praktijk. We hopen dat meer anarchisten bekend raken met intersectionaliteit en het op een positieve manier gaan gebruiken in het politieke werk. Tot slot hopen we dat meer mensen uit gemarginaliseerde groepen weigeren om te wachten, dat we de waarde van elke strijd tegen onrechtvaardigheid en hiërarchie erkennen en dat we kunnen bouwen aan een goed nadenkende praktijk, gebaseerd op solidariteit en wederzijdse steun, in plaats van verdelende voorschriften over welke strijd het meest van belang is en voorrang moet krijgen, en welke strijd, dientengevolge, tweederangs of marginaal zou zijn. Ze zijn allemaal gelinkt en we hebben goede gronden om te weigeren te wachten tot na “de revolutie” om ze aan te pakken.
Deric Shannon en J. Rogue
- 1“Feminism in America”, Parker, Robert Allerton. Pag. 124-126 in “Anarchy!: An Anthology of Emma Goldman’s Mother Earth”, edited by Peter Glassgold.
- 2“They Who Marry do Ill”, Voltairine de Cleyre. Pag. 103-113 in “Anarchy!: An Anthology of Emma Goldman’s Mother Earth”, edited by Peter Glassgold. En: “Sex Slavery”. Pag 93-103 in “The Voltairine de Cleyre Reader”, edited by A.J. Brigati.
- 3“The Dialectic of Sex: The Case for Feminist Revolution”, Shulamith Firestone.
- 4“The Communist Manifesto”, Karl Marx, Friedrich Engels.
- 5“The Unhappy Marriage of Marxism and Feminism: Towards a More Progressive Union”, Heidi Hartmann. En: “Beyond the Unhappy Marriage: A Critique of the Dual Systems Theory”, Iris Young. Beide in: “Women and Revolution”, Lydia Sargent (ed.).
- 6“The Incompatible Menage à Trois: Marxism, Feminism, and Racism”, Gloria Joseph. In: “Women and Revolution”, Lydia Sargent (ed.)
- 7“Killing the Black Body: Race, Reproduction, and the Meaning of Liberty”, Dorothy Roberts.
- 8“Black Feminist Thought: Knowledge, Consciousness, and the Politics of Empowerment”, Patricia Hill Collins. En: “ Feminism is for Everybody: Passionate Politics”, bell Hooks.
- 9“Black Flame: The revolutionary class politics of anarchism and syndicalism”, M. Schmidt, M. van der Walt.
Comments