Enkele goede redenen om zich te bevrijden van de arbeid

 Wat wil dat zeggen, 'zich bevrijden van de arbeid'? Hoe zouden we sowieso kunnen leven zonder arbeid? Men moet toch werken om zijn leven te verdienen, tenzij men de anderen uitbuit. De samenleving als geheel moet werken om haar bestaansmiddelen te vinden. Het lijkt dat alles wat we nodig hebben om te leven enkel bestaat door de arbeid. Een kritiek op de arbeid op zich lijkt al even absurd als de kritiek op de atmosferische druk of de zwaartekracht. De arbeid zou dus die soms nogal onaangename zaak zijn waaraan we ons niet kunnen onttrekken en waarvan we ons niet kunnen bevrijden.

Author
Submitted by Jean K on March 31, 2023

De arbeid is een kapitalistische categorie

Uiteraard zal ik vanavond een ander gezichtspunt verdedigen. Een gezichtspunt dat ik deel met de 'kritische theorie van de waarde', zoals die de laatste jaren ontwikkeld werd door het Duitse tijdschrift Krisis, maar ook door andere auteurs uit verschillende landen. Deze kritiek is gebaseerd op een kritiek van de arbeid, arbeid opgevat als een typisch kapitalistische categorie, als de kern zelf van de kapitalistische maatschappij. Ik maak hier onmiddellijk het onderscheid tussen 'arbeid' en 'activiteit': de menselijke activiteit bekritiseren zou geen enkele zin hebben. De mens is altijd actief, op de een of andere manier, om de 'organische uitwisseling met de natuur' (zoals Marx zegt) te organiseren, dat wil zeggen: uit de natuur zijn bestaansmiddelen te halen. Maar datgene wat we vandaag, en sinds ongeveer tweehonderd jaar, 'arbeid' noemen, is heel verschillend van de activiteit, en van de productieve activiteit. Het woord 'arbeid' betekent verschillende, heel disparate dingen, maar tegelijkertijd sluit het vele activiteiten uit: brood bakken, met de auto rijden, de aarde omspitten, op een klavier tippen, een land besturen, een conferentie houden… zijn activiteiten die beschouwd worden als arbeid, want ze kunnen worden omgezet in een bepaalde geldsom, omdat ze kunnen gekocht en verkocht worden op de markt. Maar wat met de huiselijke sector, die traditioneel overgelaten wordt aan de vrouwen: de zorg voor de kinderen, voor de ouderen, die activiteiten die geen geld voortbrengen?
   Het concept arbeid is dus iets dat een deel van de menselijke activiteiten scheidt van het geheel, door bijvoorbeeld het spel, rituelen, de directe sociale uitwisselingen, heel de privé- of huiselijke reproductie uit te sluiten.
    Het is veelbetekenend dat het Franse woord 'travail', in de moderne betekenis van de term noch in het Grieks, noch in het Latijn, noch in andere talen bestond. De oorsprong van het woord 'travail' is afgeleid van het Latijnse 'tripalium', een instrument op drie poten dat op het einde van de Oudheid gebruikt werd om de horigen die niet wilden werken te folteren. In die tijd waren er velen die alleen werkten als ze daartoe door folter werden gedwongen werden. Dit woord 'travail', dat niet komt van het klassieke Latijn, maar opdook in de Middeleeuwen, duidt nog niet op de activiteit op zich, nuttig voor de productieven, en nog minder op de ontplooiing of de realisering van het zelf, maar verwijst al naar iets onaangenaams dat wordt bekomen door dwang, en naar iets dat geen precieze inhoud heeft. Hetzelfde geldt voor het Latijnse woord 'labor', dat oorspronkelijk verwijst naar een gewicht waaronder men bezwijkt en refereert naar allerlei vormen van inspanning en vermoeidheid, inbegrepen de pijn van de vrouw die bevalt, en niet naar een nuttige activiteit. In het Duits [Nederlands] verwijst 'Arbeit' [Arbeid] naar de activiteit van weeskinderen, van hen waarvoor niemand zorgt, die om te overleven gedwongen zijn om de meest penibele activiteiten te verrichten. Gisteren nog heb ik geleerd dat het Baskische woord voor de idee van arbeid eveneens vermoeidheid en pijn oproept. Het gaat hier niet om een gratuite excursie in de (al veelzeggende) etymologie, maar het toont aan dat de notie van arbeid, zoals we die vandaag opvatten, relatief recent is. Er vloeit uit voort dat de arbeid als sociale categorie, concept van activiteit in de samenleving, niet zo natuurlijk is, niet zo evident, niet zo wezenseen met de menselijke soort, maar veeleer een sociale inventie is.
   In de industriële voorkapitalistische maatschappij waren de activiteiten slechts een antwoord op een behoefte: bepaalde behoeften konden absurd zijn, zoals die van de farao die piramides liet bouwen. Men bepaalde de behoeften, dan voerden men de activiteiten uit die noodzakelijk waren om aan die behoeften te voldoen: de activiteiten bestonden dus als middel om de behoeften te bevredigen. Wat de samenleving interesseerde was niet de activiteit, maar het resultaat: niet het feit de aarde om te spitten, maar het graan dat men wou oogsten interesseerde hen. En dat is ook de reden waarom men de meest penibele activiteiten eerder liet uitvoeren door slaven of lijfeigenen. En men liet deze laatsten niet werken om te 'werken', maar omdat de meesters het genot van de goederen van deze wereld wilden.

Geboorte van de arbeid in het kapitalisme: de dubbele natuur van de arbeid

 De kapitalistische wereld heeft de zaak veranderd: vanaf het einde van de Middeleeuwen in bepaalde streken, en vooral sinds de echte doorbraak van het kapitalisme in de tweede helft van de 18de eeuw, is de arbeid het echte doel van de samenleving geworden, en niet een middel. Op wereldhistorische schaal is het één van de belangrijkste veranderingen: de kapitalistische maatschappij is de enige samenleving in de menselijke geschiedenis waar de productieve activiteit, of wat we arbeid kunnen noemen, niet langer slechts een middel is om een doel te bereiken, maar een doel op zich is geworden. Inderdaad, iedere arbeid in de kapitalistische samenleving is wat we abstracte arbeid kunnen noemen – in de zin van Marx – geworden. Het gaat niet om immaterële arbeid, of arbeid in de informatica. In het eerste hoofdstuk van Het Kapitaal, dat helemaal niet opent met klasse of met de klassenstrijd, noch met de eigendom van de productiemiddelen, noch met het proletariaat, begint Marx met een analyse van de categorieën die, volgens hem, het meest fundamenteel zijn voor de kapitalistische maatschappij en we alleen bij haar aantreffen: de koopwaar, de waarde, het geld en de abstracte arbeid. Voor Karl Marx heeft elke arbeid, in een kapitalistisch regime, twee zijden: hij is tegelijkertijd abstract en concreet. Het gaat niet om twee verschillende types van arbeid, maar om twee zijden van dezelfde activiteit. Met enkele heel simpele voorbeelden: het werk van de schrijnwerker en van de kleermaker zijn, concreet gezien, heel verschillende activiteiten, die we helemaal niet met elkaar kunnen vergelijken, want de ene gebruikt textiel en de andere hout. Maar ze houden beide 'een verbruik van spieren, van zenuwen of van de hersenen' in. Iedere arbeid is ook tegelijkertijd een verbruik van menselijke energie. Dat is altijd het geval, maar het is alleen in de kapitalistische maatschappij dat dit verbruik van menselijke energie, aanwezig in iedere arbeid en in alle koopwaren, het belangrijkste gegeven op het maatschappelijke niveau wordt, want ze is hetzelfde in iedere arbeid en in alle koopwaren. En dit omdat, gezien iedere activiteit heel natuurlijk kan worden gereduceerd tot een simpel energieverbruik, het een simpel energieverbruik is dat zich afspeelt in de tijd. Vanuit dit gezichtspunt zijn de arbeid van de kleermaker en die van de schrijnwerker geheel verschillend – concreet gezien. Maar gezien van de abstracte zijde – van de zijde van de verbruikte energie – zijn ze helemaal gelijk en is het enige verschil hun tijdsduur en dus hun kwantiteit.
   Als een tafel in twee uur gemaakt wordt, is hij dubbel zoveel waard dan een hemd dat de kleermaker in slechts een uur genaaid heeft. In werkelijkheid is het veel gecompliceerder, want buiten de onmiddellijke arbeid van de schrijnwerker, is er het materiaal dat gebruikt werd. Wat de waarde van de koopwaren op de kapitalistische markt bepaalt, is de gespendeerde arbeid. Het is omdat de arbeid hetzelfde is voor alle koopwaren dat hun vergelijking mogelijk is. Heel vereenvoudigd voorgesteld is de basislogica van Marx de volgende: de waarde van een koopwaar wordt bepaald door de arbeidstijd die nodig is om die koopwaar te creëren; dat laat het abstraheren van de concrete kant van de koopwaar toe: een tafel is twee uren waard, een hemd een uur. Blijft nog dat de koopwaar een behoefte moet ontmoeten, anders zal ze niet verkocht worden. Ook al kan men de behoefte achteraf creëren. De noodzaak, de behoefte bepaalt de waarde op de markt niet; die hangt exclusief af van de arbeidsduur die gespendeerd werd. De enige arbeid die telt in het kapitalistische systeem is de abstracte arbeid, een arbeid die geheel onverschillig staat tegenover iedere inhoud en die enkel geïnteresseerd is in zijn eigen kwantiteit. Wat telt op de kapitalistische markt, is de grootste hoeveelheid beschikbare arbeid te hebben om haar te kunnen verkopen. Deze hoeveelheid arbeid wordt uitgedrukt in de waarde en de waarde wordt uitgedrukt in geld. Of het nu gaat om een tafel of om een hemd is in feite niet belangrijk voor de markt. Belangrijk is dat de tafel honderd euro kost en het hemd tien euro. Iedere waar komt overeen met een hoeveelheid geld. Dus, voor het geld zijn alle koopwaren gelijk. Maar in laatste instantie is het geld slechts de uitdrukking van de arbeid die verbruik werd voor de productie van de waar, van de abstracte arbeid.

Het kapitalisme is een fetisjisme : de reële omkering van het abstracte en het concrete

Als ik een kapitaal wil investeren en de fabricage van bommen vertegenwoordigt een grotere hoeveelheid arbeid dan de fabricage van brood, wel dan investeer ik in de bommen. Het gaat hier niet om een of andere psychologische of morele 'slechtheid' van de eigenaar van het kapitaal, dat kan best ook het geval zijn, maar het is niet de wortel van het probleem. Als zodanig is het kapitalistische systeem 'fetisjistisch', zoals Marx zegt, dat wil zeggen dat het een automatisch systeem is, anoniem, onpersoonlijk, waar de mensen enkel de wetten van de markt moeten uitvoeren. De wetten van de markt dicteren dat je de grootste hoeveelheid geld moet opzoeken, zoniet wordt je geëlimineerd door de concurrentie. En de grootste hoeveelheid geld wil zeggen dat je erin moet slagen om de grootste hoeveelheid arbeid in te schakelen, want de arbeid geeft de waarde en de winst wordt enkel gecreëerd door wat Marx de meerwaarde noemt: het gaat enkel om een deel van de arbeid van de arbeiders – het deel dat niet betaald wordt en naar de kapitaaleigenaar gaat die zijn winst maakt op de meerwaarde, die trouwens slechts een deel is van de waarde.
   Dus, wat moet de kapitaaleigenaar doen? Hij heeft een geldsom en daarmee koopt hij de arbeidskracht, de natuurlijke hulpbronnen en de machines; hij doet de arbeider werken, en dan houdt hij het product in. Maar hier ligt een heel belangrijk onderscheid met alle andere maatschappijvormen. Natuurlijk investeert de kapitaaleigenaar de som niet indien hij aan het einde van het proces geen grotere waardehoeveelheid dan bij de start heeft opgestreken. Zijn geld investeren wil zeggen tienduizend euro investeren om uiteindelijk twaalfduizend euro te verkrijgen, anders heeft het, vanuit een kapitalistisch gezichtspunt, geen zin. En dus wint de abstracte kant het helemaal van concrete kant. Omdat, nog altijd heel simplificerend, als in een ander samenlevingstype, en in een concrete ruil tussen bijvoorbeeld de schrijnwerker en de kleermaker, het niet de waarderelatie is die telt, wel, dan heeft de schrijnwerker geen nood aan een tafel en kan hij die die dus ruilen met het hemd dat hij niet kan maken maar dat de ander hem kan geven. Er is in dit geval een relatie tussen twee behoeften. Omgekeerd, daar waar het doel van de productie het transformeren is van een geldsom in een grotere geldsom, daar is er geen interesse in de behoefte, maar enkel een interesse in een kwantitatieve groei. Als ik een hemd ruil voor een tafel, is er geen nood aan een kwantitatieve groei, het belangrijkste is ons beider behoeften te bevredigen.
   Als het geld het doel van de productie is, verandert de zaak. Er is dan geen enkel concreet doel: het enige doel is kwantitatief en men beoogt de som steeds te vergroten, dus tien te transformeren in twaalf, dan twaalf in veertien, enzovoort. Hier ligt het grote onderscheid tussen de kapitalistische maatschappij en al de samenlevingen die haar zijn voorafgegaan. De kapitalistische maatschappij heeft niet als roeping onrechtvaardig te zijn en zich over te geven aan de uitbuiting; de andere samenlevingen waren het ook, maar het waren min of meer stabiele maatschappijen, want zij wilden voor alles de behoeften bevredigen, op zijn minst de behoeften van de meesters, en dat betekent dat ieder concreet doel gelimiteerd is – men kan niet de hele tijd eten, iedere concrete activiteit heeft haar limiet.
In het geval van een pure calculerende, kwantitatieve activiteit, zoals de vermeerdering van het kapitaal, het geld, in de mate dat er geen enkele natuurlijke limiet is, gaat het om een proces zonder einde, voortgestuwd door de concurrentie die geen limiet aanvaardt en aanzet tot de permanente vergroting van het kapitaal. Iedere kapitaaleigenaar ageert op die manier, zonder enig oog voor de ecologische, menselijke, sociale, … consequenties. Niets nieuw onder de zon, ik vat alleen maar de theorie van Marx samen. Maar dit aspect van Marx is minder gekend dan de Marx van de klassenstrijd.
    Het kapitaal is opgepot, geaccumuleerd geld. Het geld is de min of meer materiële uitdrukking van de waarde, en de waarde, dat is arbeid. Het kapitaal staat niet tegenover de arbeid, hij is geaccumuleerde arbeid: kapitaal accumuleren is dode arbeid accumuleren, arbeid die al besteed is, die waarde creëert. Die waarde, getransformeerd in geld, wordt dan opnieuw geïnvesteerd in de productieve cycli, want een kapitaaleigenaar heeft er belang bij zoveel mogelijk te doen werken: als ik een zeker profijt maak door een werknemer aan te nemen, dan maak ik dubbele winst door er twee aan te nemen, en als ik vier arbeiders tewerkstel, maak ik viermaal dezelfde winst, als alles goed gaat.
   Dat wil zeggen dat de kapitaaleigenaar er alle belang bij heeft zoveel mogelijk te doen werken, onafhankelijk van de bestaande behoeften, te doen arbeiden om te arbeiden, want het is enkel door te doen werken dat kapitaal wordt geaccumuleerd. Behoeften kunnen eventueel achteraf worden gecreëerd. De maatschappij van het kapitaal is dus niet alleen de maatschappij van de uitbuiting van de arbeid van de ander, maar bovendien een maatschappij waarin het de arbeid is, die de vorm van maatschappelijke rijkdom is. De accumulatie van concrete objecten, van gebruiksgoederen, die wel degelijk reëel is in de industriële kapitalistische maatschappij, is in zekere zin een secundair aspect, want de hele concrete kant van de productie is slechts een soort van voorwendsel om te doen werken.
   We kunnen dus zeggen dat de arbeid een typisch kapitalistische categorie is, die niet altijd bestaan heeft. Voor het verschijnen van het kapitalisme, en tot de Franse Revolutie, was een op de drie dagen een feestdag; zelfs de boeren: hoewel ze veel werkten op bepaalde momenten van het jaar, werkten ze op andere momenten veel minder. Met het industriële kapitalisme is de arbeidstijd in enkele decennia verdubbeld of verdrievoudigd. In het begin van de industriële revolutie werkte men 16 tot 18 uren per dag, zoals Charles Dickens vermeldt in zijn romans. 
   Vandaag werken we, op het eerste zicht, minder: veertig, vijfendertig uur per week, wat zou kunnen overeenkomen met de arbeidstijd in de pre-industriële samenleving, ook al maakte die samenleving geen onderscheid tussen arbeid en niet-arbeid. Als we echter rekening houden met de densiteit van de arbeid (die enorm is gestegen), is het niet zeker dat we nu minder werken dan in de negentiende eeuw.
    De eerste fabriek die de achturendag invoerde, deed dat niet onder de druk van de arbeidersbeweging, noch was het de goedbedoelde daad van een filantropische socialist. Hij werd ingevoerd door de fameuze Henry Ford, die de grootste autofabriek in de V.S. bouwde. In het begin van de twintigste eeuw introduceerde Ford de achturenweek met een massieve verhoging van de lonen, samen met het taylorisme. De wetenschappelijke organisatie van iedere beweging – de fameuze lopende band – liet toe meer auto's in acht uur te bouwen dan voorheen, in de oude organisatie, in tien of twaalf uur.
Heel de arbeidsduurvermindering ging gepaard met een verhoging van het werkritme. Vandaag is het evident dat de arbeid in het algemeen de neiging vertoont om de tijdskaders te doorbreken, eens de veertig- of vijfendertigurenweek geïnstalleerd, want in tijden van werkloosheid, als je niet het risico wilt lopen je werk te verliezen, moet je voortdurend blijven werken, zelfs na het werk thuis: je moet je continu vormen, je moet je informeren of aan sport doen om in vorm te blijven, alles voor het werk… Dus, zelfs als de arbeidsweek in theorie vijfendertig of veertig uur duurt, wordt onze realiteit veel meer gedetermineerd door de arbeid dan in de voorgaande samenlevingen. We staan dus voor de paradox dat, ondanks alle productiemiddelen die werden uitgevonden door het kapitalisme, we toch steeds meer werken. Het is een van die zo simpele en evidente factoren dat we vaak vergeten erover te praten. Het kapitalisme is altijd een industriële maatschappij geweest. Het begon met de stoommachine, met de weefgetouwen, en iedere technologische uitvinding die werd gebruikt door het kapitalisme beoogde altijd de levende arbeid te vervangen door een machine of aan een arbeider toe te laten tienmaal meer te doen dan een vakman. Dat wil zeggen dat de kapitalistische technologie een technologie is om arbeid te besparen. En dus om hetzelfde aantal zaken te produceren als voorheen met veel minder arbeid.

Wat is het resultaat?

We werken altijd meer, dat is de realiteit die we sinds tweehonderdvijftig jaar beleven! Reeds in de negentiende eeuw zei een economist, die we er niet van kunnen verdenken een groot criticus te zijn van het kapitalisme, John Stuart Mill, dat geen enkele uitvinding om arbeid te besparen ooit iemand heeft toegelaten om minder te werken. Hoe meer machines er zijn om arbeid te besparen, hoe meer er moet worden gewerkt. En dat is heel logisch. Want als er in een samenleving die concrete behoeften wil bevredigen technologische mogelijkheden zijn om meer te produceren, wil dat zeggen dat heel de samenleving minder moet werken, of zelfs als we de materiële consumptie wat zouden willen vermeerderen, zouden we misschien wat meer kunnen produceren, terwijl we toch nog weinig zouden werken. In de kapitalistische maatschappij, die geen enkel concreet doel heeft, geen enkele limiet, geen enkele concrete zaak waarnaar ze streeft, maar enkel beoogt om de hoeveelheid geld te vergroten, is het echter perfect logisch dat iedere uitvinding die de arbeidsproductiviteit verhoogt als resultaat heeft dat de mensen nog meer moeten werken. Het is niet nodig hier uit te weiden over de catastrofale consequenties van een dergelijke samenleving. Het is de fundamentele verklaring van de ecologische crisis, die niet te wijten is aan de natuurlijke hebzucht van de mens of aan het feit dat er teveel mensen op aarde zouden zijn. De meest diepgaande oorzaak van de ecologische crisis is, ook hier, de groei van de arbeidsproductiviteit. Want in een logica van kapitaalsaccumulatie is enkel de hoeveelheid waarde, die zich bevindt in iedere koopwaar, van belang. Als een vakman een uur nodig heeft om een hemd te maken, is dat hemd een uur waard op de markt. Als dezelfde arbeider met een machine tien hemden in een uur kan maken – ik simplificeer nog altijd – bevat ieder hemd zes minuten arbeid en is dus maar zes minuten waard. Het profijt voor de kapitaaleigenaar is twee minuten voor ieder hemd. Dat betekent dat, om dezelfde winst te maken als daarvoor, hij nu tien hemden moet laten maken en verkopen daar waar voordien een hemd volstond. De verhoogde productiviteit van de arbeid in het kapitalistische systeem dwingt om de productie van concrete goederen steeds weer, en ver voorbij de concrete behoeften, te vergroten. Het is pas daarna dat men kunstmatig de behoefte creëert om al die koopwaar te kunnen afzetten. Het gaat om een onontkoombaar proces omdat iedere uitvinding de noodzakelijke arbeid vermindert, en dus de winst die vervat ligt in iedere koopwaar. Men moet dus altijd maar meer koopwaren produceren.
   Een samenleving waarin de arbeid het hoogste goed is, is een samenleving waarvan de activiteit catastrofale consequenties heeft, in het bijzonder op ecologisch vlak. De arbeidsmaatschappij is hoogst onaangenaam voor de individuen, voor de samenleving en voor de gehele planeet. Maar dat is niet alles. Want de arbeidssamenleving, nu zowat tweehonderdvijftig jaar oud, verkondigt aan haar in gebreke gestelde leden: 'Er is geen werk meer'. Ziehier dus een samenleving waar men zijn arbeidskracht moet verkopen als men geen kapitaaleigenaar is, maar die deze arbeidskracht niet langer wil, er geen belang meer in stelt. Het is dus de arbeidsmaatschappij die de arbeid afschaft. Het is de arbeidsmaatschappij die haar behoefte aan arbeid heeft omarmd door van het feit te werken een absoluut noodzakelijke voorwaarde te maken om toegang te krijgen tot de sociale rijkdom.
   Het gaat hier niet om een toeval - men kon de consequenties al voorzien, of men had ze kunnen voorzien, aan het begin van het kapitalisme. Want er is die fundamentele contradictie van de kapitalistische arbeid. Enerzijds is arbeid de enige bron van rijkdom, en dus, voor een kapitaaleigenaar, is het beter twee arbeiders te doen arbeiden in plaats van een, en beter vier dan twee. Anderzijds, als we een machine aan een arbeider geven zal die veel meer produceren dan een arbeider die geen machine heeft, dan een vakman dus, en we kunnen de geproduceerde koopwaren goedkoper verkopen. Dat was vooral in het begin van het kapitalistische tijdperk duidelijk, bijvoorbeeld toen de Engelsen, met de textiel, de kledingsindustrie, de wereld veroverden, omdat ze met hun industriële productie uiteraard heel de artisanale productie plat konden concurreren. Dat wil zeggen dat iedere kapitaaleigenaar er alle belang bij heeft een maximum aan technologie aan zijn arbeiders te geven en dus het aantal arbeiders te reduceren om hen te vervangen door machines. Als er een nieuwe technologie opduikt, geeft dit een groot voordeel op de markt voor de kapitaaleigenaars die er gebruik van maken, want ze kunnen aan lage prijzen verkopen. Maar dan zal de concurrentie dit voordeel teniet doen, want alle kapitaaleigenaars zullen zich deze machines aanschaffen, als ze dat kunnen; dan zal er een andere machine worden gelanceerd op de markt, en het proces begint opnieuw.
   Dit betekent dus dat heel de geschiedenis van het kapitalisme de geschiedenis is van de vervanging van de levende arbeid, de menselijke arbeid, door de machine. Het wil ook zeggen dat het kapitalistische systeem, van in den beginne, zijn eigen fundamenten ondergraaft, de tak afzaagt waarop hij zit. Het is een contradictie waaraan het kapitalistische regime niet kan ontsnappen, want het is een marktsysteem dat noodzakelijk gebaseerd is op de concurrentie: de kapitalisten kunnen geen akkoorden met elkaar afsluiten opdat die concurrentie niet meer zou spelen. Ze kunnen niet zeggen: 'we gaan die technologische koers stopzetten om de winstdaling een halt toe te roepen'. Want het kapitalisme is een concurrentiemaatschappij: er is dus altijd iemand die nieuwe technologieën gebruikt. Deze ontwikkeling gaat dus steeds maar voort: de arbeidskracht wordt vervangen door de machines die geen waarde produceren. Dientengevolge, als voor een ambachtsman een hemd een uur arbeid vertegenwoordigt, dan kan door de industriële revolutie een hemd slechts zes minuten arbeid vertegenwoordigen, omdat men met een machine tien hemden per uur maakt. Als we vandaag, dankzij de informatica, honderd hemden per uur kunnen maken, dan representeert een hemd slechts een honderdste. Dus, als ieder product een kleinere hoeveelheid waarde vertegenwoordigt, wil dat ook zeggen dat het een kleinere hoeveelheid meerwaarde representeert, dus minder winst voor de kapitaaleigenaar. Dit is wat Karl Marx 'de tendentiële daling van de winstvoet' noemde: dat wil zeggen dat iedere koopwaar steeds minder winstgevend wordt voor de kapitaaleigenaar die laat produceren. Deze tendens, die gezien de concurrentie onvermijdelijk is, wordt tegengegaan door een andere, door de geschiedenis bekrachtigde tendens. Die bestaat erin dat, als iedere koopwaar minder winst opbrengt omdat ze minder waarde bevat, men de hoeveelheid producten verhoogt. Want als een hemd slechts zes minuten vertegenwoordigt, maar ik verkoop er elf, dan maak ik toch een grotere winst dan daarvoor, met name groter dan die van de vakman met zijn uur arbeid. Dat is wat er, historisch gezien, is gebeurd... Er was een continue verhoging van de absolute hoeveelheid van koopwaren, die ook een absolute verhoging betekende van de waarde, die compenseerde, en zelfs overcompenseerde, het feit dat iedere koopwaar op zich minder arbeid vertegenwoordigde.  Vooral in de auto-industrie was dit het opmerkelijkst: een luxeproduct – en een product dat veel arbeid vroeg en veel arbeiders tewerkstelde – werd getransformeerd in een massaproduct, en dit liet de uitbouw van een grote productie- en (later) consumptieketen toe. Het was de periode van de 'trente glorieuses', de naoorlogse economische boom, die men terecht het 'fordistische tijdperk' noemt. Gedurende meer dan een eeuw verminderde deze onvermijdelijke tendens in de ontwikkeling van het kapitalisme de waarde. De vermindering van de waarde van ieder product werd tegengegaan door de vermeerdering van de massa van producten.
Maar deze reddingsboei liep definitief lek, dat kunnen we nu wel zeggen, met de micro-elektronische revolutie. De micro-informationele procedés hebben zo een acceleratie gegeven aan de technologie dat veel meer arbeid veel sneller kon worden bespaard dan er kon worden gecreëerd in andere sectoren. Dat is een feit dat we al verscheidene decennia kunnen observeren. We kunnen ook zeggen dat het vandaag niet alleen de productinnovatie is, maar ook de innovatie op het vlak van de procedés, die zo snel evolueren dat er elders geen compensatie meer mogelijk is. Want op zich vraagt het informaticaproces heel weinig arbeid en is het erin geslaagd de arbeidsproductiviteit enorm te laten stijgen, door steeds minder arbeiders te gebruiken. Bijvoorbeeld, het aantal mensen dat tewerkgesteld wordt in de industrie in de grote Europese landen is bijna gehalveerd in vergelijking met de jaren zeventig. Tegelijkertijd is de productiviteit gestegen met, als ik het goed voorheb, zeventig percent, volgens de vrijgegeven cijfers. We weten allen dat die nieuwe technologische procedés toegelaten hebben om het aantal productieve arbeiders te verminderen omdat ze tegelijkertijd toelieten om de productiviteit te verhogen.
Enkele opmerkingen zijn hier op hun plaats. Er wordt wel eens gezegd dat het niet waar is dat de productieve industriële arbeid vermindert, dat hij enkel gedelokaliseerd zou zijn naar andere oorden, naar Azië bijvoorbeeld. We kunnen hier lang over discussiëren, maar het lijkt me evident dat die delokaliseringen in het algemeen slechts enkele sectoren betreffen, vooral de textielsector, en enkel bepaalde landen voor een beperkte periode. Wat men de 'Aziatische Tijgers' noemt, die hebben hun limieten al bereikt. Bijvoorbeeld, men is er niet in geslaagd er een nieuw model van kapitalisme te ontwikkelen, dat zich over de hele productieve sector in het hele land verspreidt, et cetera. Er wordt nu gezegd dat China de toekomst van het kapitalisme is. Maar men vergeet dat er zekere regio's zijn in China, of bepaalde industriële sectoren, waar men veel mensen tewerkstelt aan heel lage lonen. Tezelfdertijd verliezen honderden miljoenen mensen hun werk in de zware traditionele industrie of in de landbouw, enzovoort. Ik denk dus dat we gerust kunnen stellen dat er in de hele wereld, en niet alleen in de Europese landen, een continue vermindering van de arbeidskracht, van de tewerkgestelde arbeidskracht plaatsvindt. En op lange termijn zullen zelfs in de lageloonlanden de informaticaprocedés eveneens concurrentiëler zijn dan de uitbuiting. Aan de andere kant zegt men dat we weliswaar vele arbeidsposten verliezen in de industrie, maar dat die opnieuw worden gecreëerd in andere sectoren, de dienstensector, et cetera. Maar we kunnen constateren dat dit al niet meer waar is, dat het een voorbijgaande illusie is gebleken. Vandaag stijgt de werkloosheid enorm, ook in de dienstensector, en bijvoorbeeld de 'new economy', die men ons met het internet had beloofd, is nooit echt uit de startblokken gekomen omdat het sectoren zijn waar weinig wordt tewerkgesteld. Anderzijds moet ook gezegd worden dat wat de kapitalistische maatschappij interesseert niet alleen de arbeid op zich is, maar de waardeproducerende arbeid, want de kapitaaleigenaar wil niet alleen doen werken, maar wil dat op die manier zijn kapitaal heropgebouwd wordt. Als de kapitaaleigenaar zijn arbeiders betaalt om bijvoorbeeld in een fabriek te werken, kan hij daarna zijn producten verkopen en zijn kapitaal vernieuwen door accumulatie. Als diezelfde eigenaar zijn geld gebruikt om vele huisbedienden te onderhouden in zijn woning, geeft hij gewoonweg zijn kapitaal uit dat niets zal opbrengen. Dit type van arbeid, de hele dienstensector in het algemeen, is niet productief in de kapitalistische zin, en dit niet alleen op het individuele vlak, maar bovendien op het vlak van de samenleving als geheel. Zo verrichten de arbeiders die vaak de meest nuttige arbeid verrichten voor de samenleving – bijvoorbeeld in de gezondheidssector, in het onderwijs, enzovoort – die betaald worden door de staat, maar ook in de wapensector, etc. – geen productieve arbeid in de kapitalistische zin, omdat het geld er gewoon wordt uitgegeven. Er is geen retour van kapitaal. Men kan zeggen dat naast de werkloosheid die we iedere dag zien, er nog iets dramatischer is, met name de vermindering van de kapitaalproducerende arbeid in de samenleving. Want in de kapitalistische samenleving worden de diensten in het algemeen betaald door de belastingen en door het feit dat er nog echt productieve processen zijn waarop de staat belastingen kan heffen. Indien er geen dergelijke productieve processen zijn, kan de staat geen belastingen meer heffen, en de dienstensamenleving, waarover de sociologen zoveel gepalaverd hebben, komt al snel aan haar einde. We kunnen dus gerust stellen dat het kapitalisme als geheel in ernstige crisis is. Ik ben het niet eens met hen die zeggen dat het kapitalisme gezonder is dan ooit, dat het de samenleving of de individuen zijn die slecht gaan en dat er nog multinationals, ondernemingen zijn die goede winsten maken. Als ze dat doen, dan is dat alleen op papier, want nu al wordt een deel van de rijkdom enkel en alleen geproduceerd in de financiële circuits die enkel bestaan in de balansen. Heel het kapitalistische systeem, al de mogelijkheden om zijn kapitaal te plaatsen teneinde arbeid te exploiteren om het daarna opnieuw te verkopen en zijn kapitaal te verhogen, etc., alles wat de basis was van het kapitalisme lijkt in een ernstige crisis te zijn. En dit niet omdat het onverzettelijke tegenstanders heeft opgeroepen, ook niet omdat het een proletariaat heeft gecreëerd met de kracht om het te verslagen, zoals lang de hoop was van de arbeidersbeweging. Wel omdat het kapitalisme zichzelf ondergraaft, niet door een acute zelfmoordneiging, maar omdat het ingeschreven is in zijn genetische code: in een maatschappij die de abstracte arbeid als bron van rijkdom neemt, is er al een inhoud, een dynamiek, die vroeger of later moet leiden naar de situatie waarin we ons vandaag bevinden. Een toestand waarin de arbeid de rijkdom creëert, maar waar het productiesysteem geen behoefte meer heeft aan arbeid. De situatie is paradoxaal: de productiviteit op mondiaal vlak veroorzaakt de miserie. Het is zo paradoxaal dat we het dikwijls zelfs niet meer zien, zoals alle dingen die zo evident zijn dat we ze uit het oog verliezen. 
   Dus, sinds tweehonderd jaar zien we een explosie, zoals nooit voorheen in de geschiedenis, van productieve mogelijkheden. Maar er is nog een andere vraag die gesteld moet worden: 'zijn al die productieve mogelijkheden altijd positief voor de mensheid, en voor de planeet?' Ik denk dat ze voor het grootste deel schadelijk zijn. Men zou kunnen stellen dat door een goed gebruik van al die bestaande productieve mogelijkheden het voor iedereen mogelijk is om alles te hebben wat noodzakelijk is en dit zelfs door veel minder te werken. Maar wat er gebeurt, gaat in de tegengestelde richting: men ontneemt de mogelijkheid om te leven aan hen die er niet in slagen te arbeiden, en de weinige mensen die arbeiden moeten altijd meer werken. Hier stelt zich het vraagstuk van de verdeling, niet de verdeling van de arbeid zoals in de slogan 'Minder werken, werk voor allen!', maar de verdeling van de rijkdom van de wereld onder alle inwoners van deze wereld, niet het dwingen tot arbeid als die niet noodzakelijk is. Hiermee wil ik niet de lof zingen op de automatisering. Er bestaat een kritiek op de arbeid die de lof zingt van de automatisering, die zegt: 'Ah!: Iedereen zou twee uur per dag kunnen werken door alleen maar de machines te controleren!' Ik denk niet dat het probleem daar ligt. Een geautomatiseerde samenleving zou geen enkele zin hebben als zij een soort van vrijetijdssamenleving zou favoriseren, waar, in het ergste geval, het overschot aan tijd zou leiden tot nog langer naar de televisie kijken. Zoals dit het geval is met de vijfendertigurenweek, die waarschijnlijk alleen de tijd die de mensen spenderen voor de televisie met vijf uren heeft verhoogd. De kritiek van de arbeidsmaatschappij is voor mij ook geen ode aan de luiheid. Vele activiteiten, en zelfs vele vermoeiende activiteiten, zijn nuttig en kunnen een soort van waardigheid betekenen voor de mens. Heel vaak is het paradoxaal de arbeid die de activiteit verhindert, die de vermoeidheid verhindert. Zo belet de arbeid bijvoorbeeld activiteiten die veel nuttiger zijn: wanneer families verplicht zijn hun pasgeboren kind in een crèche te laten, wanneer men niet langer de ouderen kan verzorgen, enzovoort. En het arbeidssysteem verhindert activiteiten die direct productief zijn, zoals bijvoorbeeld de landbouw in heel de wereld. Er zijn enorm veel boeren die hun activiteiten moeten opgeven, en dit niet om natuurlijke redenen: niet omdat hun gronden uitgeput zijn, maar simpel omdat de markt, dus het arbeidssysteem, het de Afrikaanse landbouwer onmogelijk maakt zijn producten op de lokale markt te verkopen. Omdat de landbouwmultinationals hun producten aan veel lagere prijzen kunnen verkopen, doordat zij minder abstracte arbeid gebruiken. Uiteraard maakt de Amerikaanse boer meer gebruik van de moderne technieken; zijn koopwaren bevatten dus minder arbeid en hij verkoopt aan lagere prijzen dan boeren van de Derde Wereld. Dit is een mooi voorbeeld van de concrete zijde en de abstracte zijde van de arbeid. Aan de concrete zijde van de arbeid: de kleine boer in Afrika kan dezelfde arbeid uitoefenen als het werk dat hij dertig jaar geleden deed, omdat de concrete arbeid dezelfde is gebleven. Aan de abstracte zijde van de arbeid: zijn traditionele arbeid is veel minder waard dan voorheen, omdat ondernemers erin slagen, door de concurrentie, hetzelfde werk te doen, hetzelfde product te hebben, met veel minder arbeid, veel minder arbeidstijd. We kunnen dus heel concreet zeggen dat het de abstracte zijde van de arbeid is die mensen doodt, die de dragers van concrete activiteit doden.

Anselm Jappe

Tekst van een conferentie gegeven door Anselm Jappe in Bayonne in het kader van het Sociaal Forum van het Baskenland in januari 2005. De tekst werd licht herwerkt in 2008, met het akkoord van de auteur, teneinde het lezen ervan te vergemakkelijken en enkele redeneringen te preciseren.
Nederlandse vertaling door Jean Klak, 2015.
___________________________________

Anselm Jappe is de auteur van verschillende geschriften waaronder: Guy Debord. Essai. (Denoël, 2001), Les Aventures de la marchandise. Pour une nouvelle critique de la valeur. (Denoël, 2003), samen met Robert Kurz : Les Habits neufs de l'empire. Remarques sur Hardt, Negri et Ruffin, (Lignes, 2004), Crédit à mort (Lignes, 2011). Vele van zijn werken werden vertaald in het Duits, Italiaans, Spaans, Portugees en Roemeens.

Attachments

Comments

Related content