In dit korte artikel wijst Robert Kurz erop hoe de Verlichting onze begrippen van tijd en ruimte geheel in overeenstemming met het opkomende kapitalisme (waren- en arbeidsmaatschappij) smeedde.
Robert Kurz
Het licht van de Verlichting
De symboliek van het moderne en de uitdrijving van de nacht
Nog altijd, meer dan tweehonderd jaar later, worden wij door de schone schijn van de burgerlijke Verlichting verblind. De geschiedenis van de modernisering zwelgt in de metaforen van het licht. De stralende zon van de rede zou de duisternis van het bijgeloof doordringen en de wanorde van de wereld zichtbaar maken, om de maatschappij eindelijk naar rationele criteria vorm te geven. De donkerheid verschijnt niet als de andere zijde van de waarheid, maar als het negatieve rijk van de duivel. De humanisten in de Renaissance polemiseerden al tegen hun vijanden die zij als “duistere machten” omschreven. "Meer licht!" zou Goethe in 1832 op zijn doodsbed geroepen hebben. Als klassieker was hij een stijlvolle afgang verschuldigd.
De romantici kantten zich tegen dit koude licht van de rede en wendden zich op een synthetische wijze opnieuw naar de religie. In de plaats van een abstracte rationaliteit propageerden zij een niet minder abstracte irrationaliteit. Zo zwelgden zij, in plaats van in metaforen van het licht, in metaforen van de duisternis. Novalis schreef zijn “Hymne aan de Nacht”. Maar die loutere omkering van de verlichtingssymboliek ging eigenlijk aan het probleem voorbij. De romantici konden de verdachte eenzijdigheid van de Verlichting niet overwinnen, zij bezetten enkel de andere pool van de modernisering en werden zo werkelijk de “duistere machten” van een reactionaire, clericale denkwijze.
Maar de symboliek van de modernisering kan ook precies omgekeerd bekritiseerd worden: als paradoxale onredelijkheid van de kapitalistische rede zelf. Want de verlichte metaforen van het licht rieken merkwaardig genoeg naar een aangebrand mysticisme. De voorstelling van een onaardse stralende lichtbron, zoals gesuggereerd door het idee van de moderne rede, herinnert aan de beschrijvingen van de engelachtige koninkrijken verlicht door de pracht van God. En ook uit de religieuze systemen van het Verre Oosten kennen we de term "verlichting". Hoewel het licht van de verlichtingsrede aards is, heeft het desalniettemin een zeldzaam transcendentaal karakter aangenomen. De hemelse glans van een bij uitstek onbegrijpbare god heeft zich namelijk geseculariseerd in de monsterlijke banaliteit van het kapitalistische doel-op-zich, wiens kabbalistiek van de aardse materie bestaat in de zinloze ophoping van economische waarde. Dit is geen rede, maar hogere waanzin; en wat daar glanst, is de helderheid van de absurditeit, die pijn doet en de ogen verblindt.
De irrationele rede van de Verlichting wil het licht totaal maken. Dit licht is echter geenszins enkel een symbool in het rijk van de gedachten, maar heeft een harde sociaaleconomische betekenis. Precies in dit opzicht is het fataal dat het marxisme en de historische arbeidersbeweging zichzelf hebben begrepen als de ware erfgenamen van de Verlichting en haar maatschappelijke metaforiek van het licht. In de "Internationale", de hymne van het marxisme, heet het over de wonderbaarlijke socialistische toekomst: "Dann scheint die Sonne ohn' Unterlaß" (1). Een Duitse karikaturist heeft deze regel letterlijk genomen en toont in het “rijk der vrijheid’ zwetende mensen, die onder een gloeiende zon omhoog staren en steunen: “Drie jaren schijnt ze nu al en gaat niet meer onder”.
Dit is niet alleen maar een grap. Op een bepaalde manier heeft de modernisering inderdaad "de nacht in de dag" veranderd. In Engeland, dat zoals bekend de gangmaker van de industrialisering was, werd de gasverlichting al vroeg in de negentiende eeuw geïntroduceerd om zich dan snel over heel Europa te verspreiden. Einde negentiende eeuw verving het electrische licht de gaslampen. Het is al lang medisch aangetoond dat de omkering van dag en nacht door het alomtegenwoordige koude licht van de kunstmatige zonnen het biologische ritme van de mens verstoort en tot psychologische en fysieke schade leidt. Waarom dan die enorme planetaire verlichting, die vandaag de laatste donkere hoek verjaagd heeft?
Karl Marx, zelf een erfgenaam van de Verlichting, heeft heel terecht vastgesteld dat de rusteloze activiteit van de kapitalistische productiewijze “maatloos” is. Deze mateloosheid kan echter in principe geen tijd dulden die “donker” blijft. Want de tijd van het donkere is ook de tijd van de rust, van de passiviteit, van de contemplatie. Het kapitalisme verlangt daarentegen de uitdeining van zijn activiteit tot de uiterste fysische en biologische grenzen. Wat de tijd betreft, worden deze grenzen bepaald door de rotatie van de aarde om zichzelf, dat wil zeggen door de volle 24 uur van de astronomische dag, die een heldere (naar de zon gekeerde) en een donkere (van de zon afgekeerde) kant heeft. Het kapitalisme heeft de neiging om de actieve zonnezijde totaal te maken en de volledige astronomische dag te bezetten. De nachtzijde verstoort deze drang. De productie, circulatie en distributie van de koopwaren moet “de klok rond” lopen, want “tijd is geld”. Tot het begrip van de “abstracte arbeid” in de moderne warenproductie behoort daarom niet alleen zijn absolute verlenging, maar ook zijn astronomische abstractificering. Dit proces is analoog met de verandering van de ruimtemaat. Het metrische systeem werd door het regime van de Franse revolutie in 1795 ingevoerd en verbreidde zich even snel als de gasverlichting. In Duitsland vond de overgang tot dit systeem in 1872 plaats. De met het menselijke lichaam verbonden ruimtematen (voet, el, enzovoort), die zo verscheiden waren als de menselijke culturen, werden door de abstracte astronomische maat van de meter vervangen die zou moeten overeenkomen met het veertig miljoenste deel van de omtrek van de aarde. Deze abstracte eenmaking van de ruimtemaat kwam overeen met het mechanische wereldbeeld van de newtoniaanse fysica, die op zijn beurt het model werd voor de mechanistische economie van de moderne markteconomie, zoals Adam Smith (1723-1790), de grondlegger van de nationale economie, had geanalyseerd en gepropageerd. Het beeld van het heelal en de natuur als één grote machine viel samen met de economische wereldmachine van het kapitaal, en de astronomische maatstaven werden een gemeenschappelijke vorm van de natuurkundige en economische wereldmachine. Dat geldt echter niet alleen voor de ruimte, maar ook voor de tijd. De astronomische meter, de maat van de abstracte ruimte, komt overeen met het astronomische uur, de maat van de abstracte tijd; en die zijn ook de maatstaven van de kapitalistische wereldproductie.
Pas met deze abstracte tijd werd het mogelijk de dag van de “abstracte arbeid” in de nacht binnen te loodsenen en de tijd van de rust weg te dringen. De abstracte tijd kon van de concrete dingen en verhoudingen losgemaakt worden. De meeste oude tijdsmeters, bijvoorbeeld de zand- of wateruurwerken, toonden niet “hoe laat het is”, maar waren op concrete taken geijkt, om de hun “aangemeten tijd” te tonen. Men zou ze misschien met een eierwekker kunnen vergelijken, die met een zoemende toon aangeeft wanneer een ei hard- of zachtgekookt is. De kwantiteit van de tijd is hier niet abstract, maar op een bepaalde kwaliteit georiënteerd. De astronomische tijd van de “abstracte arbeid” is daarentegen losgemaakt van iedere kwaliteit. Het onderscheid wordt ook duidelijk wanneer we bijvoorbeeld in middeleeuwse oorkonden lezen dat de arbeidstijd van de knechten op grote landgoederen “van zonsopgang tot de middag” duurde. Dat betekent dat de arbeidstijd toen niet alleen absoluut korter was dan vandaag, maar ook relatief, omdat hij naargelang het jaargetij varieerde en in de winter korter was dan in de zomers. De abstracte astronomische tijd daarentegen liet toe om het begin van de arbeid “om zes uur” vast te zetten, onafhankelijk van het seizoen en van de lichamelijke ritmes.
Daarom is het tijdperk van het kapitalisme ook de tijd van de "wekkers", de klokken, die mensen met een schrille toon uit hun slaap halen, om ze naar de kunstmatig verlichte “arbeidsplaatsen” te drijven. En zodra eenmaal het arbeidsbegin vervroegd kon worden in de nacht, kon ook het arbeidseinde verder in de nacht verschoven worden. Deze verandering had ook een esthetische zijde. Zoals het milieu door de abstracte bedrijfsrationaliteit in zekere zin “ontstoffelijkt” wordt, waarbij de materie en haar verbindingen zich aan de criteria van de rentabiliteit moeten onderwerpen, zo wordt ze door diezelfde rationaliteit van iedere dimensie en proportie ontdaan. Als oude gebouwen ons soms mooier en comfortabeler lijken dan moderne gebouwen, en als we dan vaststellen dat ze tegelijkertijd op een of andere manier onregelmatig lijken te zijn in vergelijking met de huidige “functionalistische” gebouwen, dan komt dit doordat hun afmetingen aanhet lichaam en hun vormen vaak aan het landschap aangepast zijn. De moderne architectuur daarentegen gebruikt astronomische ruimtematen en “gedecontextualiseerde” vormen, “losgemaakt” van de omgeving. Dat geldt echter evengoed voor de tijd. Ook de moderne architectuur van de tijd is gedeproportionaliseerd en gedecontextualiseerd. Niet enkel de ruimte is hatelijk geworden, maar ook de tijd.
In de achttiende en vroege negentiende eeuw werden zowel de absolute als de relatieve verlenging van de arbeidstijd door de invoering van het abstracte astronomische uur nog als folter ervaren. Lange tijd weerden de mensen zich vertwijfeld tegen de met de industrialisering verbonden nachtarbeid. Arbeiden voor zonsopgang en na zonsondergang werd ronduit als immoreel beschouwd. Wanneer in de middeleeuwen ambachtslieden om termijnsredenen uitzonderlijk ‘s nachts moesten werken, dienden ze overvloedig gevoed en vorstelijk beloond te worden. Nachtarbeid was een zeldzame uitzondering. En het behoort tot de “grote” prestaties van het kapitalisme dat het erin geslaagd is de tijdsfolter tot de norm van de menselijke activiteit te maken.
De verkorting van de absolute arbeidstijd sinds het vroegkapitalisme heeft daaraan niets veranderd. Integendeel, de zogenaamde ploegenarbeid heeft zich in de twintigste eeuw steeds meer uitgedeind. Door een twee- of zelfs drieploegensysteem moeten de machines nu doorlopend draaien, slechts onderbroken door korte pauzes voor afstelling, onderhoud en reiniging. Ook de openingstijden van de winkels en warenhuizen moeten zo dicht mogelijk bij de 24-uurs grens worden geschoven. In Duitsland hadden we dit jaar een geschil over de wettelijke sluitingstijd, die was vastgelegd op 18:30 uur en sinds 1 november 1996 werd hij verlengd tot 20 uur. In vele landen, zoals in de Verenigde Staten, is er helemaal geen wettelijk verplichte sluitingstijd en in talrijke winkels prijkt het bord: "24 uur per dag geopend". Sinds de micro-elektronische communicatietechnologie de geldstroom heeft geglobaliseerd, gaat ook de financiële dag van de ene helft van de wereld naadloos over in die van de andere. "De financiële markten slapen nooit," aldus de reclame van een Japanse bank.
Het licht van de verlichtingsrede is de verlichting van de nachtshift. In dezelfde mate dat de concurrentie totaal wordt, verandert de externe, maatschappelijke imperatief ook in een innerlijke dwang van het individu. De slaap wordt evenzeer tot vijand als de nacht, want zolang men slaapt mist men kansen en wordt men hulpeloos overgeleverd aan de aanvallen van de anderen. De slaap van de markteconomische mens wordt daardoor korter en oppervlakkig zoals die van een wild dier, en des te meer naarmate hij/zij “succesvoller” wil zijn. De extern bepaalde arbeidskwelling van de mechanische nachtdienst verschijnt op het niveau van het management als een 'vrijwillige' verzaking van de slaap. Er zijn zelfs managementseminaries waar technieken van slaapminimalisering kunnen worden beoefend. In alle ernst beweren scholen van zelfmanagement vandaag de dag: "De ideale zakenman slaapt nooit", net als de financiële markten!
De onderwerping van de mensen aan de “abstracte tijd” en zijn astronomische tijdsmaat is echter niet mogelijk zonder een evenzo totale controle. Een alzijdige controle vereist dan weer een alzijdige observatie en observatie is alleen in het licht nodig: ongeveer zoals de politie bij een verhoor een verblindende lamp op het gezicht van de delinquent richt. Niet voor niets heeft het woord “verlichting” in het Duits een militaire bijbetekenis, namelijk “verkennen van de vijand”. En een maatschappij waarin iedereen de vijand van de anderen en van zichzelf wordt, terwijl allen dezelfde geseculariseerde god van het kapitaal moeten dienen, wordt met logische noodzakelijkheid een systeem van totale observatie en zelfobservatie.
In een mechanisch universum moet ook de mens een machine zijn en machinaal bewerkt worden. Het licht van de Verlichting heeft hem daarop voorbereid en “doorzichtig” gemaakt. De Franse filosoof Michel Foucault toont in zijn boek “Surveiller et Punir” (1975) hoe deze totale “zichtbaarheid” tot een historische val is geworden. Tot het begin van de negentiende eeuw paste het kapitalisme de totale observatie nog toe door een “politiek van het tuchthuis”, zoals de liberale “nuttigheidsfilosoof” Jeremy Bentham (1748-1832) in een uitgekiend systeem van organisatie, van bestraffing en zelfs van architectuur voor gevangenissen, fabrieken, kantoren, ziekenhuizen, scholen en opvoedingsgestichten ontwikkeld heeft.
De markteconomische openbaarheid is geen sfeer van vrije communicatie, maar een sfeer van observatie en controle. Dat herinnert aan de negatieve utopie "1984" van George Orwell. Was deze controle in de totalitaire dictaturen nog extern, uitgevoerd door een bureaucratisch staats- en politieapparaat, dan is ze in de democratie tot verinnerlijkte zelfcontrole geworden, gecompleteerd door de commerciële media, waarin de schijnwerpers van de concentratiekampen zijn omgetoverd tot de lichten van een monsterlijk kermis. Hier wordt niet vrij gediscussieerd, maar genadeloos uitgelicht. In de commerciële democratie heeft dit systeem zich zo verfijnd, dat de individuen gans uit zichzelf de kapitalistische imperatieven gehoorzamen en uit gewoonte het ingeëtste spoor volgen als geprogrammeerde robotten.
Het marxisme werd, in tegenstelling tot zijn eigen sociale aanspraak, een protagonist van de “abstracte arbeid”, waarbij het in het mechanistische denken van de Verlichting en zijn perfide symboliek van het licht verviel. Alles wat aan het marxisme despotisch was, stamt uit het liberalisme van de Verlichting. Omgekeerd verbonden de romantici, die de donkere zijde van de waarheid tot haar recht wouden laten komen, zich niet met de sociale emancipatie, maar met de politieke reactie. Enkel wanneer nacht, slaap en droom uit deze reactionaire gevangenschap bevrijd worden, kunnen zij tot parolen van een emancipatorische maatschappijkritiek worden. Verzet tegen de totale markt begint misschien daar waar de mensen roekeloos het recht nemen om eens goed uit te slapen.
1. 1 In de Nederlandstalige versie van De Internationale, sterk en niet onvooringenomen ingekort door Henriete Roland Holst, komt deze regel niet voor.
Origineel: Das Licht der Aufklärung. Die Symbolik der Moderne und die Vertreibung der Nacht. Het artikel verscheen eerst in Portugese vertaling in het Braziliaanse dagblad Folha de Sao Paulo, 2004. De Duitstalige versie werd opgenomen in de verzamelbundel Robert Kurz. Weltkrise und Ignoranz. Kapitalismus in Niedergang, uitgegeven – na de vroegtijdige dood van Robert Kurz in 2012 – door Roswitha Scholz en Claus Peter Ortlieb (Tiamat, Berlin, 2013). De tekst werd ook op de webste van Exit! geplaatst: www.exit-online.org.
Nederlandse vertaling uit het Duits door Jean Klak.
English translation here
Comments