Communiqué uit een afwezige toekomst - Research & Destroy

Deze tekst werd geschreven door het Research & Destroy collectief tijdens de Californische studentenbeweging in 2009, die met haar bezettingen een van de inspiratiebronnen van de tactieken van de Occupybeweging vormde. De tekst houdt de illusies van de studentenstrijd, de ineenstortende universiteit en de beperkingen van de diverse reacties tegen de crisis kritisch tegen het licht.

Submitted by CercleNoir on February 9, 2014

I

Net zoals de samenleving waarvoor ze de loyale dienaar speelde, is de universiteit failliet. Dit failliet is niet langer slechts financieel. Ze is het teken van een fundamenteler onvermogen, zowel politiek als economisch, dat er al lang aan zat te komen. Niemand weet nog waar de universiteit voor dient. Dit voelen we intuïtief aan. Weg is het oude project van het opvoeden van een beschaafde en opgeleide burgerij; weg, is nu ook het competitievoordeel dat de diplomahouder ooit hield op de banenmarkt. Dit zijn nu slechts fantasieën, spookachtige overblijfselen die kleven aan slecht onderhouden gangpaden.

Ongerijmde architectuur, de geesten van vergane idealen, het vergezicht van een dode toekomst: dit zijn de overblijfselen van de universiteit. Tussen deze ruines vinden de meesten van ons niet meer dan een verzameling klagerige gewoontes en plichten. We bewegen ons traag voort door de verplichte testen en projecten met de soort gedachteloze en onveranderlijke gehoorzaamheid dat steunt op gemompelde wrok. Niets is nog langer interessant, niks kan zich nog laten voelen. De wereld – met haar historische parade van catastrofen, is niet veel echter dan de ramen waarin ze verschijnt.

Voor diegenen wiens jonge jaren vergiftigd werden door de nationalistische hysterie die volgde op de aanslagen van 11 september is de openbare toespraak niets meer dan een verzameling leugens en de publieke ruimte een plek waar dingen kunnen ontploffen (ondanks het feit dat ze dat nooit doen). Getroffen door de vage begeerte naar iets te gebeuren – zonder ons ooit in te beelden dat we dit zelf zouden kunnen doen – werden we gered door de zachte homogeniteit van het internet, een toevluchtsoord vindend onder vrienden die we nooit zagen, wiens hele bestaan een verzameling uitroeptekens en infantiele plaatjes is, wiens enige discours het geroddel van de koopwaren is. Veiligheid en comfort waren onze sleutelwoorden. We gleden door de wereld van vlees en bloed zonder aangeraakt of bewogen te worden. We hoeden onze leegheid van plek naar plek.

Maar we dankbaar zijn voor deze armoede: demystificatie is nu een toestand, geen project. Het universiteitsleven verschijnt eindelijk aan ons zoals het altijd al geweest is: een machine voor de productie van gehoorzame producten en consumenten. Zelfs onze ontspanning wordt een vorm van werktraining. De idiote corpsballen die zichzelf een delirium zuipen doen dit met de toewijding van advocaten die nachtelijke overuren maken. De kinderen die joints rookten en spijbelden op de middelbare school slikken nu Adderall om test na test en huiswerkproject na huiswerkproject af te werken. Wij houden de diplomafabriek draaiende op de tredmolens in de sportschool. We runnen onvermoeibaar in elliptische cirkels.

Het is dan ook onzinnig om de universiteit te zien als een ivoren toren in Arcadia, als ofwel idyllisch of ijdel. “Work hard, play hard” was het al te enthousiaste motto van een generatie in training voor … wat? – Hartjes tekenen in cappuccinoschuim of namen en nummers in databases invoeren. De glimmende technotoekomst van het Amerikaanse kapitalisme werd al lang geleden ingepakt, verkocht en op transport naar China gezet voor een paar extra jaar geleende rommel. Een universiteitsdiploma is tegenwoordig nog minder waard dan een aandeel General Motors.

We werken en we lenen om te werken en te lenen. En de banen waar we naartoe werken zijn de banen die we al hebben. Bijna driekwart van de studenten werkt tijdens hun opleiding, een groot deel hiervan fulltime; voor de meesten is het werkgelegenheidsniveau wat we behalen tijdens onze studie hetzelfde als wat ons te wachten staat na ons afstuderen. Ondertussen vergaren we geen opleiding maar een schuld. We werken om geld te verdienen dat we al uitgegeven hebben, en onze toekomstige arbeid is l lang verkocht op de ergste markt die er bestaat. De gemiddelde studentenschuld steeg 20 procent in de eerste vijf jaar van de 21e eeuw – 80 tot 100 procent voor allochtone studenten. Het studentenkredietvolume – een cijfer omgekeerd evenredig aan de publieke investeringen in het onderwijs – steeg bijna 800 procent van 1977 tot 2003. Wat ons geleende onderwijs voor ons koopt is het privilege om maandelijkse aflossingen te betalen voor de rest van ons leven. Wat we leren is de choreografie van het krediet: je kunt niet naar je college gaan zonder nog een stukje plastic met 20 procent rente aangeboden te krijgen. De studenten financiën van gisteren kopen hun zomerhuizen met de kille toekomst van de studenten geesteswetenschappen van vandaag.

Dit is het vooruitzicht waar we ons sinds de basisschool op voorbereiden. Diegenen van ons die hier kwamen om onze voorrechten vast te laten leggen gaven onze jeugd over aan een stortvloed van leraren, een vloedgolf van psychologische tests, verplichte maatschappelijke stages – het cynische samenraapsel van halve waarheden om tot een goed afgeronde aanbevelingsbrief te komen. Niet verbazend dat we meteen begonnen met onszelf de vernieling in te helpen op het moment dat we ontkwamen aan de veeprikker van de ouderlijke controle. Aan de nadere kant weten diegenen van ons die hier kwamen om de economische en sociale achtergesteldheid van hun families te ontstijgen dat er voor ieder van hen die het ‘maakt in het leven’, er tien anderen hun plek in nemen – dat de logica die van een zero-sum game is. Verder blijft socio-economische status de beste voorspellende factor voor studentenprestatie. Diegenen van ons uit de demografische groepen de ze ‘immigranten’, ‘minderheden’ of ‘allochtonen’ noemen werd verteld dat er sprake was van een aristocratie van verdiensten. Maar we weten dat we gehaat worden niet ondanks alles wat we bereiken, maar precies daarom. En we weten dat de circuits waarmee we ons kunnen ontworstelen aan het geweld van onze oorsprong slechts de ellende van het verleden reproduceren in het heden, voor anderen, ergens anders.

Als de universiteit ons vooral leert hoe we ons in de schulden moeten steken, hoe we onze arbeidskracht moeten verspillen, hoe we ten prooi moeten vallen aan kleinzerige neuroses, dan leert ze ons daarmee goede consumenten te zijn. Onderwijs is een product zoals alle anderen dat we willen zonder ons hier zorgen over te hoeven maken. Het is een ding en maakt haar kopers tot dingen. Iemands toekomstige positie in het systeem, iemands relatie tot anderen, wordt eerst en vooral gekocht met geld en daarna met de demonstratie van gehoorzaamheid. Eerst betalen we, dan ‘werken we hard’. En daar bevind zich de splitsing: men is tegelijkertijd commandant en onderdanige, consument en geconsumeerde. Het is het systeem zelf wat men gehoorzaamd, de kille gebouwen die onderdanigheid afdwingen. Diegenen die lesgeven worden bejegend met alle respect wat een geautomatiseerd berichtensysteem toekomt. Slechts de logica van consumentenvoldoening telt hier: was het vak makkelijk? Was de leraar lekker? Kon iedere achterlijke halve zool een 10 krijgen? Wat is het punt van kennis vergaren wanneer ze met een paar toetsaanslagen verkregen kan worden?

Wie heeft nog een geheugen nodig wanneer we het internet hebben? Een denkwijzetraining? Je maakt een grapje. Een morele voorbereiding? Daar hebben we antidepressiva voor.

Ondertussen zijn de masterstudenten, zogenaamd de meest politiek verlichtten onder ons, ook de meest gehoorzamen. De ‘roeping’ waar ze voor ploeteren is niets anders dan een fantasie om aan het net te ontsnappen, of aan de arbeidsmarkt. Iedere masterstudent is een wannabe Robinson Crusoe, dromend van een eilandeconomie afgezonderd van de behoeften van de markt. Maar deze fantasie zelf wordt gevoed door een aanhoudende onderwerping aan de markt. Men voelt niet langer de minste contradictie bij het overdag onderwijzen van een totale kritiek op het kapitalisme om ’s nachts de baanpraat bij te schaven. Dat onze zogenaamde ‘passie’ onze arbeid is maakt onze symptomen slechts beter beheersbaar. Esthetiek en politiek vallen samen dankzij de vervanging van historische analyse door ideologie: drank en de schone kunsten en nog een seminar over de vraag van het zijn, de stabiele waas van typeface, iedere pixel betaald door iemand ergens, iemand die niet mij is, niet hier is, waar alles goed lijkt en alle goed op krediet bereikbaar lijkt.

De academie is simpelweg het vervagende restant van een feodaal systeem dat zich heeft aangepast aan het kapitalisme – van de bevelende hoogtes van de rockster professoren tot de aaneengesloten rijen studentassistenten en adjunct-professoren die vooral uitbetaald worden in kwader trouw. Een soort kloosterleven domineert hier, met alle gotische rituelen van een Benedictijner abdij, en alle vage theologische verklaringen voor de nobelheid van dit wek, haar essentiële altruïsme. De onderdanen zijn maar wat blij om de leerling te spelen voor hun meesters, niet in staat om een plus een op te tellen en te zien dat negen van de tien ieder semester vier vakken geven om de loonstrookjes van die tiende op te vullen om het fabeltje dat we allemaal een zijn in stand te houden. Uiteraard zal ik de ster worden, zal ik de leerstoel krijgen in de grote stad en in die pas veryupte buurt gaan wonen.

Uiteindelijk interpreteren we Marx’ 11e stelling over Feuerbach: “De filosofen hebben de wereld slechts op verschillende manieren geïnterpreteerd; het punt is echter om haar te veranderen.” In het beste geval leren we, als een ware feniks, het limiet van de kritiek te bereiken om daar te sterven, om slechts opnieuw geboren te worden, schijnbaar bij die onuitroeibare wortel. We bewonderen het eerste deel van deze opvoering: ze laat ons de weg vooruit zien. Maar wij willen de middelen om door dat punt van suïcidaal denken te breken, haar scharnier in het handelen.

Dezelfde mensen die zich onderdompelen in de ‘kritiek’ zijn ook het meest vatbaar voor cynisme. Maar als cynisme simpelweg een omgekeerd enthousiasme is, dan bevind zich onder iedere gefrustreerde linkse academicus een latente radicaal. Het schouderophalen, het uitgedoofde gezicht, het kronkelen van schaamte wanneer men discussieert over het feit dat de VS miljoenen Irakezen heeft vermoord tussen 2003 en 2006, dat iedere laatste cent die uit de armste Amerikanen geperst is aan de financiële sector gevoerd is, dat de zeespiegel stijgt, dat miljoenen zullen sterven en er niets is wat we hier aan kunnen doen – deze ongemakkelijke houding resulteert uit de spanning die men voelt door tussen het is en zou-moeten-zijn van het huidige radicale denken geslingerd te worden. Men voelt dat er geen alternatief is, en toch voelt men, ergens, dat een andere wereld mogelijk is.

Wij zullen niet zo humeurig zijn. De synthese van deze posities bevindt zich recht voor ons: een andere wereld is niet mogelijk; ze is noodzakelijk. Het zou-moeten-zijn en is zijn een. De ineenstorting van de globale economie voltrekt zich recht voor onze ogen.

II

De universiteit heeft geen eigen geschiedenis; haar geschiedenis is de geschiedenis van het kapitaal. Haar essentiële functie is de reproductie van de relatie tussen kapitaal en arbeid. Hoewel ze strikt genomen geen bedrijf is dat gekocht en verkocht kan worden, dat dividend uitkeert aan haar aandeelhouders, voert de universiteit desondanks deze functie zo efficiënt mogelijk uit door steeds meer de zakelijke vorm van haar bedgenoten aan te nemen. Wat we vandaag de dag meemaken is slechts het eindstadium van dit proces, waarbij de façade van onderwijsinstelling wegvalt, om haar pure zakelijke stroomlijning te onthullen.

Zelfs in de gouden eeuw van het kapitalisme die volgde op de 2e wereldoorlog en aanhield tot eind jaren ’60 was de liberale universiteit al ondergeschikt aan het kapitaal. Op het hoogtepunt van publieke investeringen in het hoger onderwijs, in de jaren ’50, werd de universiteit al herontworpen om technocraten te ontwikkelen met de vaardigheden die noodzakelijk waren om het ‘communisme’ te verslaan en de hegemonie van de VS te behouden. Haar rol tijdens de koude oorlog was de legitimatie van de liberale democratie en de reproductie van een denkbeeldige samenleving van ‘vrije en gelijke burgers’ – juist omdat geen van hen vrij of gelijk was.

Maar als in deze ideologische functie van de publieke universiteit goed geïnvesteerd werd na de 2e wereldoorlog, veranderde die situatie onomkeerbaar in de jaren ’60, en geen enkele hoeveelheid sociaaldemocratische doodsrochels zal de dode wereld van de naoorlogse groei tot leven wekken. Tussen 1965 en 1980 begon de winstvoet te vallen, eerst in de VS, daarna in de rest van de industrialiserende wereld. Kapitalisme, zoals bleek, kon het ‘goede leven’ dat ze mogelijk maakte niet ondersteunen. Voor het kapitaal verschijnt overvloed als overproductie, vrijheid van werk als werkeloosheid. In het begin van de jaren ’70 kwam het kapitalisme in een terminale neerwaartse beweging terecht waarin permanent werk geflexibiliseerd werd en arbeiderslonen stagneerden, terwijl degenen aan de top tijdelijk beloond werden voor hun obscure financiële zwarte magie die onhoudbaar bleek.

Voor het openbare onderwijs betekende de lange neergang de afname in belastinginkomsten als gevolg van zowel de afname van economische groei als de voorkeur voor belastingvoordelen voor de noodlijdende bedrijven. Het plunderen van de publieke kas raakte eerst Californie en later de rest van het land in de jaren ’70. En ze blijft toeslaan met iedere neerwaartse buiging van de conjunctuurcyclus. Hoewel ze niet direct afhankelijk is van de markt, zijn de universiteit en haar uitvloeisels onderworpen aan dezelfde kostensnijdende logica als alle andere industrie: een afname in belastinginkomsten heeft de flexibilisering van werk onontkoombaar gemaakt. Professoren die met pensioen gaan maken geen plaats voor nieuwe leerstoelen maar voor precaire studentassistenten, adjuncten en docenten die hetzelfde werk voor veel minder geld doen. Het collegegeld neemt toe om te compenseren voor bezuinigingen terwijl de banen waar studenten voor getraind worden verdwijnen.

In het midden van de huidige crisis, die lang en uitgerekt zal zijn, willen grote delen van ‘links’ terug naar de gouden eeuw van het publieke onderwijs. Ze verbeelden zich naïef dat de crisis van het huidige tijdperk een mogelijkheid is om een terugkeer van het verleden te eisen. Maar sociale programma’s die afhankelijk zijn van een hoge winstvoet en levendige economische groei zijn verdwenen. We kunnen ons niet laten verleiden tot nutteloze grepen naar het onbereikbare terwijl we het overduidelijk feit negeren dat er geen autonome ‘publieke universiteit’ kan bestaan in een kapitalistische samenleving. De universiteit is onderworpen aan de reële crisis van het kapitalisme, en het kapitaal heeft geen liberale opleidingsprogramma’s nodig. De functie van de universiteit is er altijd een geweest die de reproductie van de arbeidersklasse beoogde door toekomstige arbeiders te trainen naar de behoeften van het kapitaal. De crisis van de universiteit van vandaag is de crisis van de reproductie van de arbeidersklasse, de crisis van een periode waarin het kapitaal ons niet langer nodig heeft als arbeiders. We kunnen de universiteit niet bevrijden van de behoeften van de markt door op te roepen tot een terugkeer naar het publieke onderwijssysteem. We leven tijdens het eindpunt van de marktlogica waarop dat systeem gebouwd was. De enige autonomie die we kunnen hopen te bereiken ligt voorbij het kapitalisme.

Wat dit betekent voor onze strijd is dat we niet achteruit kunnen gaan. De oude studentenstrijd is een relikwie van een vergane wereld. In de jaren ’60 begrepen radicalen binnen de hekwerken van de universiteit dat, net toen de naoorlogse bloei uiteen begon te vallen, een andere wereld mogelijk was. Misselijk van het technocratische management, een breuk zoekende met de kettingen van een conformistische samenleving en vervreemd werk afwijzend als onnodig in een tijd van overvloed, probeerden de studenten zich te voegen bij de radicale segmenten van de arbeidersklasse. Maar hun vorm van radicalisering, te oppervlakkig verbonden met de economische logica van het kapitalisme, weerhield hen van een mogelijkheid om die vermenging te consolideren. Omdat hun verzet tegen de Vietnamoorlog zich richtte op kapitalisme als een koloniale oorlogsmachine, maar niet genoeg op haar uitbuiting van de binnenlandse arbeid, werden de studenten makkelijk gescheiden van een arbeidersklasse die met andere problemen geconfronteerd werd. In het schemertijdperk van de naoorlogse bloei was de universiteit nog niet zover door het kapitaal opgeslokt als nu het geval is, en waren studenten nog niet zo intensief geproletariseerd door schuld en een verwoeste arbeidsmarkt.

Dat is waarom onze strijd fundamenteel anders is. De armoede van het studentenleven is terminaal geworden: er is geen beloofde uitweg. Als de economische crisis van de jaren ’70 de kop op stak om de rug te breken van de politieke crisis van de jaren ’60, dan betekend het feit dat de economische crisis van vandaag de komende politieke opstand voorafgaat dat we eindelijk de coöptatie en neutralisering van die voorbije conflicten kunnen overstijgen. Er zal geen ‘retour à la normale’ zijn.

III

Wij streven er naar om de universiteitsstrijd naar haar limiet te duwen.

Ondanks het feit dat we de privatisering van de universiteit en haar autoritaire bestuursvorm afkeuren, zijn we niet op zoek naar structurele hervormingen. We eisen geen vrije universiteit, maar een vrije samenleving. Een vrije universiteit in het midden van een kapitalistische samenleving is als een leeskamer in de gevangenis; ze dient slechts als afleiding van de ellende van het dagelijks leven. In plaats daarvan proberen we de woede van studenten en arbeiders om te zetten in een oorlogsverklaring.

We moeten beginnen door de universiteit te belemmeren. We moeten ‘business as usual’ doorbreken, werk en les stilleggen. We zullen blokkeren, bezetten en nemen wat ons toekomt. In plaats van zulke verstoringen als obstakels voor dialoog en ‘wederzijds begrip’ te zien, zien wij ze als datgene wat we te zeggen hebben, als datgene hoe we begrepen willen worden. Dit is de enige zinnige positie om in te nemen wanneer crisissen de tegengestelde belangen aan het fundament van een samenleving blootleggen. Oproepen tot eenheid zijn fundamenteel holle frasen. Er is geen gemeenschappelijke grond tussen diegenen die de status quo verdedigen en diegenen die haar willen verwoesten.

De studentenstrijd is er slechts een onder velen, een sector waar een nieuwe cyclus van weigering en opstand begonnen is – op werkplekken, in buurten en in sloppenwijken. Al onze toekomsten zijn met elkaar verwoven, en daarom zal onze beweging zich bij deze anderen moeten voegen, de muren van de universiteitscampussen doorbrekend en zich als een golf over de straten uitstortend. In de afgelopen weken hebben onderwijzers uit de Bay Area, BART werknemers en werkelozen gedreigd met demonstraties en stakingen. Ieder van deze bewegingen antwoord op een ander facet van de hernieuwde aanval van het kapitalisme op de arbeidersklasse in het moment van crisis. Los gezien lijkt ieder van dezen klein, kortzichtig en zonder hoop op succes. Maar samen genomen suggereren ze echter de mogelijkheid van wijdverspreide weigering en verzet. Onze taak is om de gemeenschappelijke omstandigheden die, als een verborgen grondwaterspiegel, iedere strijd voeden.

We hebben dit soort oplevingen in het recente verleden gezien, een opstand die losbarst in de klaslokalen en uitdijt om de hele samenleving te omvatten. Slechts twee jaar terug bracht de anti-CPE beweging in Frankrijk, die vocht tegen de nieuwe wet die werkgevers in staat stelde om jonge arbeiders zonder opgaaf van reden te ontslaan, grote aantallen op straat. Middelbare scholieren en universiteitsstudenten, leraren, ouders, grassroots vakbondsleden en werkeloze jongeren uit de banlieues vonden elkaar aan dezelfde kant van de barricades. (Deze solidariteit was echter vaak fragiel. De rellen van de jongeren uit de buitenwijken en de universiteitsstudenten in het stadscentrum kwamen bijvoorbeeld zelden bij elkaar, en soms staken spanningen tussen beide groepen de kop op). Franse studenten doorzagen de illusie van de universiteit als een plek van onderdak en verlichting en erkenden dat ze slechts getraind werden voor het werk. Ze gingen de straten op als arbeiders in protest tegen hun precaire toekomst. Hun positie doorbrak de scheiding tussen scholen en werkplekken en ontlokte onmiddellijk de steun van vele loonarbeiders en werkelozen in een massaal gebaar van proletarische weigering.

Naarmate de beweging zich ontwikkelde manifesteerde zich een groeiende spanning tussen revolutie en hervorming. Haar vorm was radicaler dan haar inhoud. Terwijl de retoriek van de studentenleiders zich slechts richtte op een terugkeer naar de status quo, kondigden de acties van de jongeren – de rellen, de omvergeworpen en uitgebrande auto’s, de blokkades van snel- en spoorwegen, de bezettingsgolven die middelbare scholen en universiteiten platlegden – de diepte van de disillusie en woedde van deze nieuwe generatie aan. Ondanks dit alles desintegreerde de beweging echter snel toen de CPE wet werd teruggetrokken. Hoewel het meest radicale deel van de beweging poogde om de opstand uit te breiden tot een algemene revolte tegen het kapitalisme, waren ze niet in staat om genoeg massa te vergaren en stierven de demonstraties, bezettingen en blokkades uiteindelijk langzaam uit. De beweging was uiteindelijk niet in staat om de beperkingen van het reformisme te ontstijgen.

De Griekse opstand van december 2008 brak door veel van deze beperkingen heen en markeerde het begin van een nieuwe cyclus van klassenstrijd. Begonnen door studenten als antwoord op de moord van een jonge inwoner van Athene door de politie, bestond de opstand uit weken van rellen, plunderingen, bezetting van universiteiten, vakbondskantoren en televisiestations. Hele financiële en commerciële districten werden in brand gestoken en waar het de beweging aan aantallen ontbrak compenseerde ze in geografische breedte, zich van stad tot stad verspreidend om uiteindelijk heel Griekenland te omvatten. Net als in Frankrijk was het een opstand van de jeugd, voor wie de economische crisis de totale negatie van de toekomst representeerde. Studenten, precaire arbeiders en immigranten waren haar protagonisten en zij waren in staat om een niveau van eenheid te bereiken dat ver voorbij de fragiele solidariteit van de anti-CPE beweging ging.

Minstens even significant was het bijna totale gebrek aan eisen. Hoewel sommige demonstranten uiteraard probeerden het politiesysteem te hervormen of specifiek beleid te bekritiseren, vroegen ze over het algemeen niks van de overheid, de universiteit, de werkplek of de politie. Niet omdat ze dit een betere strategie achtten, maar omdat ze niets wilden wat deze instituten te bieden hadden. Hier voegde inhoud zich bij vorm, en waar optimistische slogans overal de kop op staken in de Franse demonstraties vergezeld van uitgebrande auto’s en gebroken glas, waren de rellen in Griekenland duidelijk bedoeld om de vernietiging van het hele politieke en economische systeem in te luiden.

Uiteindelijk vestigden de dynamieken die de opstand creëerden ook haar limiet. Ze werd mogelijk gemaakt door het bestaan van een grote radicale infrastructuur in de stedelijke gebieden, voornamelijk de wijk Exarchia in Athene. De kraakpanden, barretjes, cafés en sociale centra waar studenten en jonge immigranten vaak rondhangen, creëerden een milieu van waaruit de opstand ontstond. Dit milieu was echter bijna buitenaards voor de meeste, wat oudere, loonarbeiders, die deze strijd niet als hun eigen strijd zagen. Hoewel velen van hen hun solidariteit met de rellende jeugd betoogden, zagen ze dit als een beweging van nieuwkomers – dat deel van het proletariaat dat probeerde de arbeidsmarkt te betreden maar geen formele full-time banen hadden. De opstand, die sterk was in de scholen en immigrantenwijken, verspreidde zich niet naar de werkplekken.

Onze taak in de huidige strijd bestaat uit het duidelijk maken van de tegenstelling tussen vorm en inhoud en om de condities te scheppen voor de overstijging van de reformistische eisen en voor de implementatie van een echte communistische inhoud. Wanneer vakbonden en studentenleiders en faculteitsgroepen hun verschillende ‘issues’ opdringen, moeten wij de spanning opvoeren tot het duidelijk is dat wij iets totaal anders willen. We moeten constant de onsamenhangendheid van de eisen voor democratisering en transparantie blootleggen. Wat voor nut heeft het recht om te zien hoe ondragelijk de zaken zijn, of om diegenen te kiezen die ons gaan naaien? We moeten de cultuur van het studentenactivisme achter ons laten, met haar moralistische mantras van pacifisme en haar fixatie op single-issue zaken. Het enige succes waar we mee tevreden kunnen zijn is de afschaffing van de kapitalistische productiewijze en de onvermijdelijke ellende en slachting die ze voor de 21e eeuw in het verschiet heeft. Al onze acties moeten richting de communisering duwen; dat wilt zeggen, de reorganisatie van de samenleving volgens de logica van het vrije geven en ontvagen, van de onmiddellijke afschaffing van het loon, van de waardevorm, van de gedwongen arbeid en van de markten. Bezetting zal een cruciale tactiek in onze strijd zijn, maar we moeten de neiging weerstaan om haar op reformistische wijze te gebruiken. De verschillende strategische manieren om bezetting te gebruiken werden afgelopen januari duidelijk toen studenten een gebouw van de New School in New York bezetten. Een groep vrienden, voornamelijk masterstudenten, besloten om het studentencentrum over te nemen en haar uit te roepen tot bevrijdde ruimte voor studenten en het publiek. Spoedig voegden anderen zich hier bij, maar velen van hen gaven de voorkeur aan het gebruiken van de actie als hefboom voor het winnen van hervormingen, voornamelijk gericht op het ontslag van de directeur van de school. Deze verschillen botsten terwijl de bezetting zich ontvouwde. Terwijl de studentenhervormers zich richtten op het verlaten van het gebouw met tastbare concessies van het bestuur, ontweken anderen eisen in haar geheel. Ze zagen de bezetting als de opening van een kleine scheur in de kapitalistische tijd en ruimte, een reorganisatie die de contouren van een andere manier van samenleven kon schetsen. Wij kiezen de kant van de antireformistische positie. Hoewel we beseffen dat deze ‘vrijzones’ gedeeltelijk en vergankelijk zijn, kunnen de spanningen tussen het bestaande en het mogelijke die ze helpen blootleggen, de strijd in een radicalere richting helpen duwen.

Wij zijn van plan om deze tactiek te hanteren totdat ze zich generaliseert. In 2001 suggereerden de eerste Argentijnse piqueteros de vorm die de strijd daar zou moeten aannemen: wegblokkades die de circulatie van goederen tot een halt brachten. Binnen enkele maanden had deze tactiek zich over het hele land verspreid zonder enige formele coördinatie tussen de groepen. Op dezelfde manier kan herhaling bezetting tot een instinctieve en onmiddellijke methode van opstand maken zowel binnen als buiten de universiteit. We hebben een nieuwe golf van bezettingen gezien in de VS afgelopen jaar, zowel op de universiteiten als op de werkplekken: New School en NYU, naast de arbeiders van Republic Windows Factory in Chicago die tegen de sluiting van hun fabriek vochten door haar te bezetten. Nu is de beurt aan ons.

Om onze doelen te bereiken kunnen we niet vertrouwen op die groepen die zich opstellen als onze vertegenwoordigers. We zijn bereid om met vakbonden en studentengroepen te werken wanneer we dit nuttig achten, maar we erkennen hun autoriteit niet. We moeten voor onszelf handelen, direct, zonder enige bemiddeling. We moeten breken met alle groepen die de strijd proberen te beperken door ons te vertellen terug te gaan naar ons werk of naar de les, die ons zeggen te onderhandelen en water bij de wijn te doen. Dit was ook het geval in Frankrijk. De originele oproepen voor protest werden gemaakt door de studentenverenigingen van middelbare scholen en universiteiten en door enkele vakbonden. Toen deze vertegenwoordigende groepen uiteindelijk opriepen tot kalmte, stormden anderen naar voren. In Griekenland onthulden de vakbonden hun contrarevolutionaire karakter door stakingen af te blazen en op te roepen tot terughoudendheid.

Als alternatief voor de schaapshoederij van de vertegenwoordigers, roepen wij studenten en arbeiders op om zichzelf gezamenlijk te organiseren. Wij roepen studenten, studentassistenten, docenten, faculteitsmedewerkers, service medewerkers, schoonmakers, etc. op om bij elkaar te komen en hun situatie te bediscussiëren. Hoe meer we met elkaar in gesprek raken en onze gezamenlijke belangen ontdekken, hoe moeilijker het wordt voor het bestuur om ons tegen elkaar uit te spelen in een hopeloze competitie voor altijd slinkende middelen. De recente strijd bij NYU en de New School leed onder de afwezigheid van deze diepe banden, en als er hier een les geleerd kan worden is het dat we hechte netwerken van solidariteit moeten opbouwen, gebaseerd op het herkennen van een gedeelde vijand. Deze netwerken maken ons niet alleen weerbaarder tegen recuperatie en neutralisering, maar stellen ons ook in staat om nieuwe collectieve banden te smeden. Banden die de echte basis voor onze strijd vormen.

We zien jullie op de barricades.

Comments